Geplaatst op

Drankverbod op de gracht

Ooit woonde ik in een prachtig pand aan de Herengracht dat geheel gevuld was met nare mensen. Op de begane grond woonde een kunsthistorica die met gemak vijf of zes flessen wijn opdronk om daarna uren te brallen en raaskallen op een manier die een fatsoenlijke prostituee zou doen blozen. Op de bovenste verdieping woonde een echtpaar dat zo krenterig was dat ze regelmatig taxi’s achteruit eenrichtingstraten lieten inrijden om goedkoop hun bestemming te bereiken. De middenetage was het domein van een dikke pedoseksueel die wars was van glasbakken en zijn wekelijkse voorraad van dertig of veertig wijnflessen gewoon op willekeurige dagen in een open vuilniszak op straat zette.

Het waren beslist mensen in goede doen, maar zonder uitzondering hadden ze op z’n minst een of twee bijzonder asociale karaktereigenschappen die een huurder van een sociale woning snel dakloos gemaakt zouden hebben.

Ik paste prima tussen deze mensen. Als ik niet bezig was de bloeddruk van de pedoseksueel omhoog te jagen, dan stortte ik mij wel op de krenterige bovenbuurvrouw en ik had sowieso een zeer hechte band met de kunsthistorica die dagelijks nieuwe redenen verzon om mij als doelwit van haar verbale oprispingen te gebruiken.

Toch hield ik mij verre van meer onschuldige activiteiten met medebewoners, zoals het mierenneuken over geld in de Vereniging van Eigenaren en het op de stoep, door hen ook wel het bordes genoemd, samen nuttigen van een wijntje zodra het eerste bleke zonnetje aan de hemel verscheen.

Dat eerste begrepen ze wel, maar dat laatste veroorzaakte veel onbegrip. ‘Kom er toch bijzitten en neem ook een glaasje,’ zei de kunsthistorica die tijdens de eerste twee flesjes best te pruimen was en zelfs over een zekere, misschien wat krampachtige, charme beschikte.

‘Nee,’ riep ik dan resoluut. ‘Ik drink uitsluitend op de stoep als ik mijn huis uitgezet word of na een verkoop bij executie van mijn roerende zaken door de Belastingdienst.’

Dan glimlachten ze wat, maar het was duidelijk dat geen van hen zich kon voorstellen dat het leven ook wel eens consequenties kon hebben, zoals op straat gezet worden na vier maanden huurachterstand. Of omdat je een ambtshalve aanslag niet helemaal sluitend kon weerleggen bij gebrek aan een creatieve boekhouder.

In hun leven gebouwd op aandelen, rechtszaken en sluwe acties was geen ruimte voor zoiets. De vuilnisman liet zich wel eens vijftig Euro in de zak steken en fungeerde dan voortaan als glimlachende flessenruimer. De kunsthistorica werd wel eens ergens op de stoep gelegd om haar roes uit te slapen of door een boze amant van een trapje geduwd, zodat zij een tijdje met stokken moest lopen. Het krenterige echtpaar moest wel eens te voet naar huis omdat ze door een taxichauffeur uit de auto waren gezet.

Klein leed kenden ze wel, maar het grote leed werd met zure mondjes en de hulp van een duur advocatenkantoor snel in een mooie doofpot omgetoverd.

Ik denk weinig aan mijn oude buren, tenzij ik opnieuw met een van hen geconfronteerd word. Zo zag ik een jaar of wat geleden een verkoper op de Haarlemmerstraat met het hoofd tussen de knieën achter zijn toonbank zitten. Op de vraag wat hem mankeerde vertelde hij mij dat de eerder genoemde krenterige bovenbuurvrouw hem tientallen televisies uit het karton had laten halen om te kijken welke het geschiktst zou zijn voor haar boudoir. Vier uur had de man zo staan ploeteren op een snikhete dag want hij was door leeftijd en zwaarlijvigheid allesbehalve lenig, toen de krenterige ex-buurvrouw uiteindelijk verzuchtte: ‘Ach, laat u eigenlijk maar zitten. Ik had beter mijn bril mee kunnen nemen, dan had ik die televisies uiteraard veel beter kunnen beoordelen.’

Zo dichtbij het leed dat mijn oude medebewoners met plezier veroorzaken bij hen die op hun weg komen ben ik sindsdien niet meer geweest. Wel las ik op Twitter dat bij het eerste zonnetje dit jaar de gemeente zo onder druk was gezet dat het alcoholverbod op de grachten in recordtijd was opgeheven.

Ik begrijp wel ongeveer hoe dat zo tot stand is gekomen.
 

Geplaatst op

Drag King Di Luca

Sometimes you get lucky. For years I tried inviting Drag Kings to my studio. Somehow it never happened and then one day I ran into Di Luca.

For those of you who have no clue what Drag King stands for, let me explain. A Drag King is the opposite of a Drag Queen, a performance artist who dresses in women’s clothing and often acts with exaggerated femininity. So, Di Luca is a female artist dressing up as a man.

The beard is not done with make-up. This is her actual top hair, collected after cutting, glued to her cheeks.
 

Geplaatst op

Amy Astoria

I have not updated my site since June 2018 and there is a reason for that. In June 2018 my mother, age 87 fell ill and I decided to take care of her for at least two days a week. So, I had a hard time getting my actual work done and there was little or no time left for promotion.

This picture is part of series of six for the Dutch Drag House #AbsolutelyDrag. They will be competing with other Drag Houses in May at Superball 2019 in Paradiso Amsterdam.
 

Geplaatst op

Nee, ik ben geen activist

Een eeuwigheid geleden plaatste ik een link naar het COC en kennelijk was dat iemand binnen de vereniging opgevallen, want ik kreeg een keurige E-mail met een bedankje dat meteen gevolgd werd door de vraag of ik wel op de hoogte was van het feit dat geweld tegen LHBT’ers de spuigaten uitloopt.

Ja, daar was ik van op de hoogte. Ook van de vele initiatieven die proberen een einde te maken aan deze treurige ontwikkelingen. Even wilde ik de vertegenwoordiger van het COC een kort mailtje terugschrijven met de vraag wat zij er eigenlijk aan gaan doen. Dat was niet fair, omdat ik dat best wel weet. Zeker op bestuurlijk niveau weet het COC veel voor elkaar te krijgen. Toch mis ik iets essentieels, namelijk voorlichting op scholen.

In de jaren zeventig heb ik als vrijwilliger namens het COC voorlichting gegeven aan scholieren maar ook aan politieagenten. Dat was hard nodig want groepen jongeren, die vanuit een Bijbelse filosofie zonder enige terughoudendheid homoseksuelen molesteerden en terroriseerden, zorgden voor veel ellende en aangifte doen bij de politie was niet eenvoudig. Ook keken politieagenten nog wel eens de andere kant uit bij een geweldsdelict dat niet direct onder hun neus maar honderd meter verderop plaatsvond. Om over onwelwillendheid bij aangiften maar te zwijgen.

Dat beleid van het COC heeft effect gehad en we zijn naar een maatschappij toegegroeid waarin we Roze in Blauw kregen, waar zelfs politici voor hun geaardheid uitkwamen en veel meer mooie ontwikkelingen die toen in landen als Iran, Nigeria of de Verenigde Staten ondenkbaar waren geweest. Zo werden we het eerste land op de wereld waar het huwelijk tussen partners van dezelfde sekse mogelijk werd en Amsterdam ontwikkelde zich samen met andere grote Nederlandse steden tot een tempel van verdraagzaamheid jegens LHBT’ers.

Dat is deels verleden tijd en ik sta aan de aan de kant toe te kijken zonder enige behoefte te voelen om op de barricaden te gaan staan. Ik heb mezelf die vraag bewust meer dan eens gesteld. Zou ik nu nog bereid zijn om twee of drie dagen in de maand op de trein te stappen en naar Gelderland of Overijssel af te reizen om daar voor een klasje opgeschoten pubers voor ‘bruinridder’ uitgescholden te worden?

Nee, eigenlijk niet. In de jaren zeventig was ik vanwege mijn biseksualiteit een omstreden figuur binnen het COC. Biseksualiteit bestond eenvoudigweg niet in de ogen van hen die voor zoveel vrijheden van seksuele minderheden hebben gevochten. Tijdens grote vergaderingen zette ik een streepje op mijn kladblok voor elke discriminerende opmerking die over biseksuelen gemaakt werd en ik verbaasde mij over hoe diepgeworteld die vooroordelen waren.

De meest ruimdenkende homoseksuelen zagen biseksualiteit indertijd uitsluitend als een ‘overgangsfase’ naar het oprechte uit de kast komen. Ik heb ze dat niet echt vergeven, geloof ik, want ik kom vaker op dit onderwerp terug.

Bedreigingen van vrijheid komen niet altijd van buitenaf. Toen niet en nu ook niet. Ik wil niet weten hoeveel jonge homoseksuele mannnen nu vinden dat je je als homo ‘normaal moet gedragen’. Alsof je je als niet-homo in je eigen tijd ook ‘normaal’ zou moeten gedragen. En wat is ‘normaal’ eigenlijk? Ook zijn er genoeg LHTBT’ers die vinden dat de Pride in Amsterdam geen waardige afspiegeling is van hun gemeenschap.

Inmiddels begrijpt het COC heel goed dat het binnenhalen van meer seksuele minderheden goed is voor een breed sociaal draagvlak. Ook de rubber- en leerfetisijsten zijn plots na jaren verketterd te zijn welkom bij de club. Nog even en BDSM-activisten bevinden zich uitsluitend nog temidden van luierfetisjisten die van oudsher niet zo geliefd zijn binnen de eigen club. Als elke vorm van seksualiteit geaccepteerd is, dan nog zullen de luierfetisjisten in de kast moeten blijven. Ik moet toegeven dat ik zelf ook een beetje moeite heb met luierfetisjisten, al zou ik beter moeten weten.

Dit alles heb ik de laatste maanden, misschien wel de laatste jaren opnieuw zitten overwegen. Dat ik 63 ben en dat jongere mensen maar op de barricaden moeten gaan staan is geen goed excuus, want jongeren zijn veel meer dan mensen van mijn generatie met open ogen de valkuil ingereden van het liberale streven naar een maatschappij waar bedrijven de wet voorschrijven en de ene helft van de jongeren op de rand van een burn-out zit, terwijl de andere helft boodschappen of huur niet of met moeite kan betalen. Van hen kun je amper vragen dat ze ook nog eens politiek actief worden.

Het belangrijkste argument in de jaren zeventig dat agressie naar LHBT’ers goed moest praten kwam uit de Bijbel. Althans, dat dachten de christelijke jongeren die moeite hadden om langs een gay tippelzone te lopen zonder iemand te molesteren. Veel van onze energie stopten wij dan ook in iets wat christelijke jongeren zelden doen, namelijk de bijbel lezen en de vele tegenstrijdige uitspraken rubriceren. Overbodige inspanningen eigenlijk, want als je de ‘potenrammers’ van die tijd vroeg waar dan in de bijbel stond dat homoseksualitiet verboden was, dan moesten ze het antwoord schuldig blijven.

Ik stel me zo voor dat het met Islamitische jongeren net zo gaat. Ze krijgen van huis uit mee dat homoseksualiteit verderfelijk is en de Koran zal daar zeker een rol in spelen. Ga je dan nu op de barricaden, dan sta je daar niet alleen voor je eigen groep, maar ook namens een groeiend aantal nationalisten die sowieso alle moslims het land uit willen hebben en dat maakt het moeilijk om een standpunt in te nemen.

Wat dat betreft was de strijd in de jaren zeventig, hoewel er veel meer op het spel stond en er nog veel meer bereikt moest worden, oneindig veel simpeler. Je kon je uitspreken tegen fundamentalistische christenen zonder dat meteen Prins Carnaval uit Venlo achter je stond die maar al te graag wetsovertreders zou deporteren.

Zo is onze vrijheid in meer dan veertig jaar oneindig gegroeid en zijn de problemen vele malen complexer geworden.

Geplaatst op

Motregen

Dit beeld fascineert me. Het is een foto die ik meer dan een jaar geleden op de Nieuwmarkt heb gemaakt. Ik was speciaal voor fotografie naar buiten gegaan omdat het zachtjes regende.

Dan is het licht zo mooi en mensen gedragen zich weer alsof ze gewoon op een stoep lopen. Bij mooi weer flaneert men. Dat levert vrolijk beeld, maar ik zie mensen graag een beetje introvert.

Deze twee vrouwen zijn teleurgesteld misschien, omdat ze zich voor een zonnige dag gekleed hebben en nu motregent het opeens.

Ze lijken geen toeristen te zijn. Hun kleding en gezichtsuitdrukking doen me denken dat ze in Amsterdam of omgeving zijn geboren.

Ze zien eruit alsof ze wel eens een pilletje, een jointje, of een snuif hebben geprobeerd. Waarschijnlijk vaker dan we ‘recreatief gebruik’ zouden noemen. Het zou me niet verbazen als de vrouw rechts in beeld ook wel eens naald in haar arm stak om het hoofd even stop te zetten.

Hoe dan ook zijn het overlevers, dat straalt je tegemoet. Mocht deze stad ooit dreigen te vergaan, dan loop ik achter hen aan. Ze kennen de weg en ze hebben waarschijnlijk genoeg rottigheid meegemaakt om niet bij de eerste tegenslagen alle hoop te verliezen.

Geplaatst op

Oude mannen op een terrasje

Oude mannen op een terrasje
© Hans van der Kamp

Omdat ik in het centrum van Amsterdam woon krijg ik vooral in de zomer regelmatig bezoek van mensen die ik al lange tijd uit het oog heb verloren en die mij zeker niet bezocht hadden zou ik in Schin op Geul wonen. Zo kwam het dat een aantal weken geleden een Brit op mijn stoep stond. Ik herkende hem niet en ook zijn naam kwam mij in eerste instantie slechts vaag bekend voor. Reden genoeg om hem niet meteen binnen te vragen, maar hem naar een van de vele terrasjes voor de deur te loodsen.

Hij bleek uitgever te zijn en hij was net zoals ik de zestig ruim gepasseerd. Ik vroeg mij af waar wij ooit zo’n hechte band hadden opgebouwd dat hij zonder aankondiging bij mij aan durfde te bellen. Al snel noemde hij de naam van zijn uitgeverij en toen begreep ik ook dat ik wel eens voor hem had gewerkt, maar dat alle contacten via E-mail waren verlopen. Waarom ik voor hem geen raadsel was en hij voor mij wel werd nu ook een stuk duidelijker. Ik stond met mijn kop en adresgegevens op mijn website en hij had op de website van zijn uitgeverij een foto van een prettig ogende blondine staan, een dame die, zo begreep ik, pro forma voor alle uitgaven en commentaren tekende.

Je zou zoiets misleidend kunnen noemen, maar ter verdediging van de uitgever mag gesteld worden dat hij een onaangename verschijning is wat de verkoop van zijn boeken waarschijnlijk niet ten goede komt.

Hij beheert het soort uitgeverij waar ik liever niets mee te maken heb. Een late constatering, want ergens in de jaren negentig had ik wel degelijk meegewerkt aan een van zijn uitgaven, een boek over naaktfotografie. Hij had me enthousiast gekregen voor het project door me prachtig vormgegeven spreads toe te sturen. Dat had kennelijk indruk op mij gemaakt, want ik had een aantal werken ingestuurd. Het presentexemplaar viel echter enorm tegen, omdat het formaat niet A4 was zoals beloofd maar A5, waardoor het werkje de uitstraling kreeg van een ouderwets seksboekje.

Nu ik weer helemaal bij was, kon ik mijn aandacht geheel op de toegeschoven drankjes richten.

‘Was jij niet op zoek naar een uitgever?’ vroeg hij bij de derde joviale toast.

‘Niet echt,’ zei ik. ‘Ik heb twee boeken in gedachten als afsluiting van mijn carrière als fotograaf, maar ik zie steeds minder de noodzaak van een uitgever als tussenpersoon. Voor mij is een uitgever vooral iemand die over een goede distributie beschikt, maar nu distributie voor iedereen toegankelijk is, zie ik…’

‘Dat is nou precies waar je denkfout zit,’ onderbrak hij me geïrriteerd. ‘Je vergeet dat jouw werk in de tijd van #metoo eigenlijk niet meer kan. En zeker niet gedistribueerd via het internet.’

‘Waarom zou mijn werk niet meer kunnen in het tijdperk van #metoo?’ vroeg ik hem. ‘En bovendien… Waarom zou jij dan wél geïnteresseerd zijn?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Je begrijpt echt niet wat leeft bij vrouwen in deze tijd! Jij blijft een provocateur met oogkleppen. Wat jij nodig hebt is iemand die de juiste selecties maakt. Kortom: een goede uitgever.’

Inmiddels had ik op mijn telefoon ook zijn website te pakken en ik zag dat Sonya, het gezicht van de uitgeverij sinds 1996 nog steeds de voorpagina sierde. Ze was geen dag ouder geworden.

Ik draaide de telefoon naar hem toe en zei: ‘Ik hoef toch geen trieste verhalen van die Sonya aan te horen als ik door jou uitgegeven wil worden?’

Die opmerking had ik beter voor me kunnen houden. Er volgde een lange lezing over de gevoelens van de moderne vrouw en als ik ergens een hekel aan heb is, dan is het wel mannen die mij uitgebreid gaan zitten uitleggen wat vrouwen beweegt.

Ik kreeg er vooral dorst van. Ik was een beetje brak toen ik mijn etage weer betrad, maar ook heel trots dat ik hem nog een uurtje door had laten kletsen zonder echt ruzie te krijgen. Ook mijn standaardopmerking naar Britten dat de tunnel tussen hen en het vasteland een beroerd idee was, had ik voor me weten te houden, terwijl ik na een paar glaasjes toch altijd graag op mijn stokpaardjes terugval.
 

Geplaatst op

Rooms leed

Ik doe niet veel. Ik verwaarloos mijn websites. Ik ben niet sociaal op de daarvoor uitgerolde media. Wel zit ik veel in de trein, op weg naar mijn stokoude en doodzieke moeder. Ik doe boodschappen voor haar, maak het toilet en de keuken schoon, en ik loop met een stofzuiger door het huis. Af en toe controleer ik haar zuurstofapparaat en verder eten we ijsjes en stroopwafels, terwijl we naar herhalingen van het journaal kijken. Mijn moeder merkt dat niet meer zo. Ze heeft het breedst denkbare pakket televisiekanalen maar sinds haar longoedeem leeft ze in de overtuiging dat wanneer Nederland Een niets te bieden heeft, dat er dan op de andere kanalen ook weinig te beleven valt.

Mijn moeder en ik konden het nooit zo goed met elkaar vinden. Als enigkind werd ik steevast vergeleken met de neven en nichten die bij haar in de omgeving woonden en die deden alles beter dan ik. Ze trouwden vroeg en begonnen al even vroeg aan kinderen. Zij vergaten nooit een Kerstkaart te sturen. Terwijl ik een losbandig leven leidde in verre steden. Utrecht, New York en Amsterdam. Bovendien schreef en fotografeerde ik voor een aanstootgevend tijdschrift met veel bloot en sensatie. Ik was open over mijn ambivalente seksuele geaardheid en ik maakte met regelmaat een einde aan een relatie die geen geluk bracht en zoiets doe je eigenlijk niet in een Rooms milieu.

Een leven lang kreeg ik de vraag naar mijn hoofd waarom ik niet zoals de rest van de familie kon zijn. Dus toen mijn moeder doodziek werd voelde ik mij verplicht een aantal van die geliefde familieleden te benaderen maar hun interesse was matig. Er kon zelfs geen beterschapskaartje van af, laat staan dat ze een ziekenbezoekje aflegden.

Zo zit mijn moeder nu in haar laatste maanden of jaren opgescheept met een zoon die in niets is wat zij van een zoon had verwacht. Tegen het decor van tientallen familieleden die zo’n beetje bij haar om de hoek wonen maar niets van zich laten horen, steek ik nu onverwacht positief af, alhoewel mijn moeder zodra ze wat adem heeft me nog steeds graag herinnert aan wat ik zoal niet goed doe in mijn leven.

We zijn tot elkaar veroordeeld en daardoor ook indirect gedwongen onze vetes van weleer bij te leggen, een moeizaam proces dat toch elke week meer vorm krijgt. Ik ontdek dat ik zielsveel van haar hou en mijn moeder denkt tegenwoordig even na voordat ze weer een verwijt in mijn richtig slingert. Hechter dan we nu zijn, zijn we in 63 jaar niet geweest.

Kom ik thuis aan de Nieuwmarkt dan wil ik aan het werk. Fotograferen, websites updaten, video editen, dringende administratieve klusjes afhandelen, maar ik kom tot niets.

Ik heb het allemaal al een keer eerder meegemaakt met mijn vader die min of meer van me eiste dat ik mijn werk neerlegde om bij hem te zijn in het laatste half jaar van zijn leven. Ik heb hem langzaam zien wegteren aan longkanker, zonder enige medische hulp, en zonder morfine. Wij, de Van der Kamps sterven op nogal Spartaanse wijze.

Op een avond wilde ik even terug naar huis om me zonder bekritiseerd te worden schaamteloos vol te laten lopen met alcohol, het café in te gaan en zo mogelijk nog wat meer dubieuze pret te beleven.

‘Zie je dan niet dat ik lig te sterven,’ zei mijn vader toen ik hem meldde dat ik een paar dagen naar huis wilde. Nu was mijn vader iemand die al op zijn dertigste voortdurend dacht een hartaanval te hebben, terwijl dat steevast niet zo bleek te zijn, dus ik nam zijn opmerking niet serieus genoeg. ‘Ach Pap, je bent er heus nog wel als ik overmorgen terugkom.’

Terwijl ik in de trein zat, ergens tussen Nijmegen en Amsterdam, is hij overleden. Ik zou het mezelf nooit vergeven.

Nu voer ik alles wat van me gevraagd wordt als een robot uit, ik denk niet na, ik probeer een menigte gevoelens te onderdrukken en heb ik wel een moment geheel voor mijzelf dan staar ik wat naar het plafond, terwijl ik vecht met beelden van een moeder die ademt met behulp van een ronkend apparaat dat zuivere zuurstof maakt van gewone lucht.

Geplaatst op

Aanstellerij in de fotografie

Aanstellerij in de fotografie

Als kop had ik ook gewoon ‘analoge fotografie’ kunnen kiezen, maar ik vind analoge fotografie in deze tijd nu eenmaal aanstellerij. Zo denk ik daar overigens pas sinds kort over. Toen ik in 2000 langzaamaan overschakelde naar digitale fotografie kon ik me uitstekend voorstellen dat veel mensen besloten om gewoon door te fotograferen op film. Die manier van werken heeft immers een eigen signatuur en in die tijd was ook niet iedereen voldoende handig met een computer om prettig digitaal te werken.

Voor mij kwam de digitale fotografie als een verademing. Ik heb in mijn jeugd voor de Utrechtse Foto Afdrukcentrale (UFAC) gewerkt als ‘chef handwerk’. Een amusante benaming voor een functie die verre van lichtvoetig was. Ik stond de hele dag in een donkere ruimte ter grootte van een ruim toilet, naast een collega die het niet zo nauw nam met hygiëne, om foto’s af te drukken voor vakfotografen. Het werken met fotopapier zorgde voor veel paper cuts, nare wondjes aan de vingers die het werk bemoeilijkten. Al snel ontdekte ik dat ik die wondjes op eenvoudige wijze kon behandelen door mijn handen vijf minuten in het fixeerbad te dompelen. Dichtschroeien, zo noemde ik dat.

Na een aantal maanden ontwikkelde ik wat we toen nog ‘dokaziekte’ noemden. Ik hoefde maar in de buurt van een donkere kamer te komen of ik kreeg overal jeuk en in een later stadium ook eczeem. Voordat mijn werk echter geheel ondoenlijk was geworden, werd ik al door de toen nog bijzonder actieve Dienst Arbeidsinspectie van verdere activiteiten bij de UFAC bevrijd. In plaats daarvan kreeg ik een uitkering die twintig procent hoger lag dan mijn laatstverdiende salaris, plus een mogelijkheid tot omscholing.

Dat was een mooi sociaal gebaar van de Arbeidsinspectie, maar van die allergie voor bepaalde chemicaliën kom je niet zo maar af. Zelfs decennia later moest ik mijn tijd in de donkere kamer tot een minimum aantal uren beperken om niet weer dezelfde verschijnselen te krijgen.

Het lag dus voor de hand dat ik de digitale fotografie vanaf het prille begin zou omarmen, al waren er nog veel beperkingen.

Inmiddels fotografeer ik 18 jaar digitaal en ik doe geen enkele moeite het digitale aanzien van mijn foto’s te verhullen, net zo min als ik ooit moeite heb gedaan om mijn analoge foto’s een andere uitstraling te geven door ze bijvoorbeeld op canvas af te drukken.

Toch heb ik nu het uitzicht op een paar weken vrij en ik ga weer eens als vanouds analoog fotograferen. Gewoon om dat gevoel weer eens op te halen. Op zoek naar filmpjes kwam ik op het Internet in een wondere wereld terecht van fanatieke fotografen die analoog werken. Ik wist van hun bestaan, ik had ook veelvuldig kennis gemaakt met hun superioriteitswaan, maar nu leerde ik op de vele forums die ik bezocht ook hun werkwijze kennen.

Het eerste wat mij verbaasde was dat vrijwel al deze ‘echte’ fotografen op 135 film werken. Dat vond ik hilarisch. U moet weten dat 135 film nooit en te nimmer voor fotografie is gemaakt, maar voor filmcamera’s. Als je dan toch zuiver in de leer wilt zijn, gebruik dan 120 film, want die is speciaal voor analoge fotografie ontwikkeld. Ik heb daar slechts één keer een opmerking over gemaakt en ik kreeg – uiteraard – alle Leicaliefhebbers op mijn dak. Leica heeft immers als eerste bedrijf fotocamera’s op de markt gebracht die met 135 cinemafilm gevuld dienden te worden.

Over Leica mag je als fotograaf geen kwaad woord zeggen. Leica camera’s zijn peperduur en derhalve heilig. Duur staat in de fotografie voor hoge kwaliteit. Nu heb ik genoeg met Leica’s gewerkt om te weten dat het trage camera’s zijn in vrijwel alle denkbare situaties. Ik roep wel eens – uitsluitend om een Leicafetisjist te sarren – dat de foto’s van Robert Capa gemaakt op D-Day niet zozeer onscherp waren door zijn benarde positie onder mortier- en mitrailleurvuur, maar vooral omdat hij met een Leica fotografeerde.

Leica maakt tegenwoordig ook digitale camera’s maar ik ken niemand die ermee werkt, alleen Poetin’s maatje Medvedev zie ik op televisie wel eens 30.000 Euro aan Leica-apparatuur optillen om een kiekje te maken.

Wat mij echter nog het meest aan de moderne analoge fotograaf stoort is dat ik om de haverklap teksten lees als: ‘Ik laat mijn foto’s niet afdrukken, hoor, want ik dat zou dat oude, vertrouwde gevoel van negatieven inscannen voor geen goud willen missen.’

Verder lezend moest ik tot de conclusie komen dat de gemiddelde analoge fotograaf zijn filmpjes bij de Hema laat ontwikkelen om ze vervolgens in te scannen en te bewerken in Photoshop. Wat is aan dat proces nog analoog behalve de op rommelmarkten vergaarde camera’s?

Ik heb nu besloten een aantal dagen echt analoog te gaan fotograferen. Dus zelf het filmpje ontwikkelen en zelf de foto’s afdrukken op echt fotopapier dat niet uit een printer komt rollen. Waar mogelijk zal ik dezelfde opnamen zowel digitaal als analoog vastleggen. Ik hou u op de hoogte!

Geplaatst op 1 Reactie

Een chagrijnig clowntje

Carnaval in Groesbeek

U raadt het al. Dat chagrijnige clowntje, dat ben ik. Dat was niet alleen omdat ik een Houten Haarlemmer op bezoek in het bourgondische zuiden van het land was. Ik haatte het om gefotografeeerd te worden. Nu nog trouwens, maar om heel andere redenen. Als kind had ik hele bizarre ideeën over fotografie. Zo verkeerde ik in de waan dat een fotograaf via magische processen een laagje van me afschraapte om dat vervolgens op papier te plakken. Ik was bang dat er uiteindelijk niets meer van me over zou blijven.

Die gedachte klinkt nu gestoorder dan hij indertijd was. Veel fotografen werkten nog met platencamera’s en zij verdwenen dan op het laatste moment onder een zwart doek om scherp te stellen. Het is moeilijk om als kind acties te vertrouwen die onder een groot, zwart doek plaatsvinden.

Een tijd lang wilde ik om die reden zelf fotograaf worden teneinde aan al die voodoo te ontkomen, maar lang zou dat niet duren, want al snel zou ik inzien dat mijn angsten ongegrond waren.

Toch ben ik nu, na veertig jaar fotografie, weer net zo overtuigd dat het niet goed is voor je geestelijke gezondheid is om te veel foto’s van jezelf te maken of te laten maken. Niet vanwege duistere technieken, maar vanwege het fnuikende effect dat fotografie op de lange duur op je zelfbeeld kan hebben. Ik zie het op Facebook en Instagram gebeuren. Mensen die spontaan foto’s van zichzelf gaan maken, worden na een tijdje door het fluctuerende aantal likes gedwongen om veel te kritisch naar zichzelf te kijken. Ben ik niet te dun? Ben ik niet te dik? Staan mijn ogen niet te dicht bij elkaar?

Volg je zo iemand lang genoeg dan zie je ook dat ze steeds meer aan hun uiterlijk gaan veranderen. Het begint met filters en het eindigt vaak met medische ingrepen. Alles wordt in de strijd gegooid om het aantal likes te vergroten dat opeens allesbepalend is geworden voor een positief zelfbeeld. Ik hoorde het een model die voor mij poseerde een paar weken geleden nog zeggen: ‘Als ik minder dan twintig likes krijg, dan weet ik dat mijn leven waardeloos is.’

Wat me dan nog het meest verbaast is dat mensen ook nog echt geloven dat een aantrekkelijk, sexy uiterlijk van het grootste belang is voor succes in de maatschappij. Ik kan daar als man van 63 jaar met overgewicht niet meer echt over meepraten, maar ik kan me nog heel goed herinneren hoe het was om een redelijk mooie jongen van 28 te zijn. Misschien lag het aan het mijn ambities, maar mijn uiterlijk was eerder een handicap, wilde ik serieus genomen worden. Ik had het gevoel dat ik twee keer zo hard moest presteren dan iemand met zo’n prachtig intellectueel ogend aardappelhoofd, compleet met jampotbril en vette haartjes.

Kijk naar politiek en bedrijfsleven, daar zie je ook dat onooglijke mannen en vrouwen de hoogste ogen gooien.

Geplaatst op

Spookschrijver

Mijn moeder was een van de eerste bestuursleden van de Emancipatieraad. Mijn ouderlijk huis zat voortdurend vol met kettingrokende, militante dames die de nobele zaak van de emancipatie van de vrouw een warm hart toedroegen. Geen van hen had een eigen inkomen. Geen van hen had ooit meegemaakt dat de wekker ging om vijf uur ‘s ochtends om naar het werk te gaan. Het waren vrouwen uit de toplaag van de samenleving, getrouwd met mannen die over een ruim inkomen beschikten.

Daarmee wil ik overigens niet beweren dat hun taak in de maatschappij geringer was dan die van hun echtgenoten. Zij verzorgden en begeleidden de kinderen, zij luisterden naar het oeverloze geweeklaag van hun overspannen wederhelften, zij deden de boekhouding, zorgden voor een maaltijd op tafel en zetten ook nog het vuilnis buiten. Daar werden zij niet voor betaald. In het gunstigste geval werden zij beloond, maar alleen wanneer hun partner dat zo uitkwam. Een mooi horloge aan het einde van een vakantie die binnen budget was gebleven, een lullig autootje misschien als ze al over een rijbewijs mochten beschikken.

De emancipatoire boodschap moest natuurlijk uitgedragen worden in woord en gebaar. Het gebaar was zichtbaar in de vele vergaderingen en manifestaties en het woord werd geschreven door mij, een vijftienjarige jongen, een brave gymnasiumleerling met goede cijfers voor talen.

Kortom: ik was de spookschrijver van mijn moeder. Zij riep wat kreten en ik bakte daar een mooi stukje tekst van en dat werd dan door haar nog eens nagelezen en hier en daar aangepast. Vooral afgezwakt. Mijn moeder was niet echt het revolutionaire type. Het was niet de bedoeling dat mijn militante teksten bij bestuurslid prinses Margriet verkeerd zouden vallen.

Mijn moeder genoot van haar positie in de maatschappij. Zij wist ook met verve haar functie als voorzitter van het Katholiek Vrouwengilde te combineren met haar werk voor de Emancipatieraad. Het behoeft geen verdere toelichting dat ook die toespraken van mijn moeder door mij werden geschreven en dat vereiste een geheel andere toon. Het Gilde was immers wars van alles dat met emancipatoir beleid te maken had.

Toch rammelde ik de ene na de andere tekst uit de Royal typemachine die nog in de Tweede Wereldoorlog door de Amerikanen tijdens het Ardennenoffensief buitgemaakt was op de Duitsers. Een erfenisje van mijn grootouders.

Ik had moeten begrijpen dat mijn vader gelijk had toen hij zei: ‘Wat ben jij toch een ongelooflijke beroepsouwehoer, jij zou het nog ver kunnen schoppen in de politiek.’ In plaats daarvan was ik bijzonder trots dat ik elke boodschap, ongeacht de inhoud, naar tekst om kon zetten.

Een spookschrijver moet hoe dan ook op de achtergrond blijven en dat kostte mij geen enkele moeite, maar op een dag gaf mijn moeder een toespraak in een bomvolle zaal van het Jaarbeursgebouw in Utrecht. Ik reikte haar de toespraak aan die zij vergeten was in haar damestasje te stoppen en daarmee stond ik geheel onbedoeld opeens in de schijnwerpers. Mijn moeder werd door die situatie gedwongen mij voor te stellen aan het publiek als haar zoon.

Een vrouw met wild hennahaar in het publiek riep keihard naar het podium: ‘Nou, dat lijkt me ook een knap verwende jongen!’ en ik maakte een kleine buiging waarna ik mezelf hoorde zeggen: ‘Verwend, ja, maar niet door mijn moeder. Vooral door mijn vriendinnen.’

Het daverende applaus dat volgde zal ik nooit meer vergeten. Mijn vader had gelijk. Ik was een beroepsouwehoer.