Geplaatst op

Vriendschap

Zeven jaar geleden ontving ik via mijn site Ameanet een merkwaardige E-mail van hooguit zes woorden waarin om mijn medewerking werd gevraagd werd bij het opzetten van een museum voor erotische kunst in Moskou. Echt serieus kon ik de E-mail niet nemen, maar ik besloot toch te reageren.

Het was een periode waarin ik last had van zware paniekaanvallen en in het antwoord op mijn schrijven werd duidelijk dat van mij ook werd verwacht dat ik een bezoek aan Moskou zou brengen en eerlijk gezegd was Moskou wel de laatste stad op de wereld die ik wilde bezoeken. Ik leed aan een dusdanige straatvrees dat een bezoek aan de AH op de hoek van de straat al een ware hel voor me was. Toch ben ik uiteindelijk wel gegaan en in de rubriek Naar Moskou heb ik uitgebreid verslag gedaan van mijn eerste bezoek aan Rusland.

Het contact met Alexander zou sindsdien niet meer echt verwateren. Gisteren was hij in Amsterdam en zoals dat gaat met vriendschappen was de band meteen weer optimaal, terwijl we elkaar toch weer een aantal maanden niet gezien hadden.

Ik zat hem te observeren op het terrasje aan de Nieuwmarkt en opeens vond ik dat niet meer zo vanzelfsprekend. Ik heb altijd geweten dat onze gelegenheidstandem veel weg had van een ‘odd couple’ maar nu kon ik het niet nalaten om me af te vragen hoe het in hemelsnaam mogelijk was dat we ondanks alles zo’n hechte band hadden weten op te bouwen.

Alexander is als ex-burgemeester van Archangelsk puissant rijk geworden met allerlei ondernemingen in Rusland, maar ook ver daarbuiten, en ik worstel bij tijd en wijle nog steeds met mijn vaste lasten. Hij loopt steevast in exclusieve, modieuze kleding met bijpassende accessoires en ik zat daar gisteren in een versleten broek met T-shirt en een tweedehands Ray Ban op mijn neus. Alexander is een aanhanger van de vrijemarkteconomie met een flinterdun Stalinistisch sausje en ik heb een weerzin naar alles wat met diezelfde vrije markt te maken heeft. De naaste medewerkers van Alexander grappen dan ook wel eens dat ik een doorgewinterde bolsjewiek ben.

Alexander zelf had kennelijk wel vaker nagedacht hoe het kwam dat we steeds naar elkaar toetrokken want vorig jaar met Kerstmis zei hij zonder enige aanleiding: ‘Wij zijn beiden extreem lastige mensen voor anderen, maar toch denk ik soms dat jij nog erger bent dan ik.’

Ik geloof hem op z’n woord. Ik heb zelden of nooit een hoge pet op gehad van mijn sociale vaardigheden op momenten dat ik niet achter een camera sta.

Dat gesprek bracht ons wel op gezamenlijke eigenschappen. We zijn duidelijk mannen die onder de noemer ‘homo ludens’ vallen. We zien het leven als een spel dat gespeeld dient te worden. Een andere gemeenschappelijkheid is dat we lijden aan depressies en wel op zo’n manier dat we er mee hebben leren leven en er soms zelfs voordeel uit weten te halen.

Misschien is de regel dat tegenovergestelde karakters elkaar aantrekken alleen geldig wanneer er ook een paar overduidelijke gelijkenissen zijn.

Behalve over mijn partner of mijn zoon zal ik zelden of nooit zeggen dat ik van iemand hou, maar over Alexander durf ik dat wel te zeggen, zelfs als ik de grootst mogelijke stront met hem heb. Meestal conflicten die ontstaan wanneer we via Google Translate communiceren. Dat kan nare misverstanden opleveren, maar veel vaker eenvoudigweg omdat we het gewoon keihard oneens zijn.

Kennelijk kunnen hij en ik daar in de praktijk prima mee omgaan. Raar wordt het allemaal pas wanneer ik mijn vrienden of kennissen over hem vertel. Dan heb ik meteen oeverloos gezeur aan mijn hoofd, want Alexander is nu eenmaal een Rus en dus wordt hij meteen medeverantwoordelijk geacht voor het neerschieten van de MH-17, het gedrag van Poetin en liefst ook nog de positie van homoseksuelen in Rusland.

Het blijft wennen voor mij dat Amerikanen kennelijk los van hun president en de oorlogzuchtigheid van politiek en leger, wél gewaardeerd kunnen worden en Russen niet.

Meestal zwijg ik dan ook over mijn vriendschap met Alexander. Vandaar dit stukje op mijn blog en ik citeer een Amerikaanse vriend over dit soort berichten: ‘It is on the Internet, Hans. They can’t hear you!’

Geplaatst op

Tekenen

Als jonge fotograaf heb ik sobere tijden gekend, niet zozeer omdat er onvoldoende werk was, maar omdat ik het moeilijk vond om ideeën van anderen uit te voeren. Ik werkte voor geïllustreerde tijdschriften en ik leverde het liefst kant en klare producties aan op momenten dat het blad pagina’s kon gebruiken en bij voorkeur als de deadline reeds een uur of wat verstreken was zodat ik zeker wist dat niemand nog de tijd of de energie had om zich met mijn werk te bemoeien.

De teksten leverde ik ook zelf aan. Dat was een mooie manier van werken, maar ook eenzaam. Er was geen collega die je over een dood punt in het werk heen kon duwen of met eigen suggesties kwam. Het indirecte resultaat was vaak dat ik tegen het einde van zo’n productie geheel blut was en zelfs geen geld meer had om rolletjes voor mijn camera te kopen.

Velletjes A4 had ik steevast genoeg in huis en een doosje met waterverf of wat krijtjes had ik ook wel en omdat ik toch wat moest doen met beeld ging ik dan maar tekenen. Hoewel ik nooit de ambitie heb gevoeld een kunstschilder of illustrator te worden, zat tekenen wel in mijn bloed. Als kind illustreerde ik al mijn eigen handgeschreven korte verhalen met titels als ‘Gruwelijk Indianenverhaal’ of ‘Dood in het ravijn’. Die tekeningen zijn gelukkig niet bewaard gebleven, want ze zouden overtollig bewijs leveren voor wat volwassenen die mij zagen opgroeien allang wisten, namelijk dat ik niet helemaal lekker in mijn hoofd was. Een mens hoeft immers niet met alles te koop te lopen, ook heb je zoals ik een wat exhibitionistische natuur als het gaat om het publiekelijk maken van alles wat beter discreet opgeborgen kan blijven.

Op de Middelbare School verveelde ik mij nogal, dus gebruikte ik mijn notitieblok om Napoleontische soldaten te tekenen, geïnspireerd als ik was door de veldtocht naar Moskou. Later kwamen daar andere krijgers bij, zoals Huzaren, Kozakken en zelfs piraten, maar ik bleef ver van de soldaten van mijn eigen tijd en die van mijn ouders.

Als jonge volwassene die pas naar Amsterdam was verhuisd zou ik op dezelfde wijze raamhoeren tekenen. Niet omdat ik op ze neerkeek, maar juist omdat ik ze zo bewonderde. In mijn nog niet helemaal uitgekristalliseerde seksualiteit waren zij moeders vol begrip en warmte. En vooral eerlijke wezens die niet van nodeloos gedoe hielden. Ook daar kun je allerlei psychologische theoriën op loslaten, maar voor mij telde op dat moment vooral dat ik het fijn vond om ze te tekenen.

Veel van die tekeningen gingen verloren, want voor mij waren het doodles die ik gemaakt had om de tijd te doden. Soms zat er iets tussen wat ik wel wilde bewaren, maar dat waren meestal ook de tekeningen die anderen wel wilden hebben, dus die verdwenen weer even snel als ze gemaakt waren. Soms verkocht ik wat, zoals een reeks van tien aan Penthouse, maar ook wel losse afbeeldingen aan vrienden en kennissen. De tekeningen die de deur uitgingen waren mij betreft voorgoed verdwenen. Heel soms bestond er een reproductie, maar dat was dan meer toeval dan dat ik een strategie had om mijn werk te conserveren. Vooral na de komst van de eerste computers met scanners wilde ik zo’n afbeelding nog wel eens digitaliseren en die afbeeldingen kom ik ook nog wel eens tegen, maar de afmetingen in pixels zijn veel te beperkt om er nog mooie afdrukken van te maken.

Een paar dagen geleden herontdekte ik het programma ON1 Resize dat digitale beelden, al zijn ze nog zo klein, prima kan vergroten. Zo heb ik ook de afbeelding op deze pagina kunnen vergroten en printen. Het origineel zweeft ergens in Amsterdam Oud-Zuid bij een literair agent, tenminste als ze het werkje niet al lang geleden bij het vuilnis heeft gezet.
 

Geplaatst op

Marktplaats

Ik was bezig met het archief van De Opkamer en ik beschikte over twintig Iomega zipdrives, maar geen inlezer. Ooit was ik de adapter kwijtgeraakt en na het apparaat twee keer te hebben meeverhuisd, besloot ik het ding voordat de derde verhuizing plaatsvond gewoon maar in de vuilnisbak te gooien. Wat heb je immers aan een apparaat zonder adapter dat ook nog eens niet compatible is met je modernere computer. Recentelijk vond ik toch nog geheel onverwacht die adapter en ik moest er eigenlijk wel om lachen. Iemand had me in 1999 eens voorspeld dat ik op een dag om zou komen in de adapters.

De wondere wereld

Op Marktplaats zag ik een zipdrive zonder adapter, dus ik schafte die meteen aan en ook maar een oude Windowsmachine zodat ik de zipdrives mooi ‘old school’ kon inlezen. Die PC kostte vrijwel niets en het was ook een beetje een uitdaging, want de bezitter had me verteld dat hij niets aan de computer had omdat er een wachtwoord opzat. Vanmiddag ‘kraakte’ ik het wachtwoord met het simpele netuserscommando en er gebeurde iets waar ik eigenlijk in het geheel niet op was voorbereid. Ik had me voorgesteld dat het een bedrijfscomputer zou zijn zonder interessante data, maar in plaats daarvan wandelde ik door de wondere wereld van de laatste gebruiker. Er was kennelijk niets gewist voordat de computer van de hand was gedaan.

Ik besloot het mailprogramma en Office ongezien en ongeopend te verwijderen, omdat het briefgeheim voor mij toch wel heilig is, maar ik kon het niet laten toch de map ‘Mijn afbeeldingen’ te openen en na een half uur was ik verbaasd hoeveel je door foto’s en de namen van de mappen waar ze zich in bevinden over iemand te weten kunt komen.

De foto’s in combinatie met de voornaam die als login was gebruikt, leidden me naar een LinkedIn-pagina van een vrouw die nu duidelijk tien jaar ouder was dan op de foto’s van haar computer. Boven haar profielpagina stond: Living the Dream!

Ik kan dat rustig vermelden, want ze is daar niet de enige kantoormens die zich van die tragikomische one-liner bedient. Ik zie zo’n kreet wel vaker boven LinkendIn-pagina’s staan en dan kan ik het niet laten om me een slavenmarkt voor te stellen in de Nieuwe Wereld van drie, vier eeuwen geleden waar alle slaven, ondanks de gruwelijke overtocht vanuit Afrika, allemaal dezelfde quasivrolijke bekken trokken als de mensen op LinkedIn en tegelijkertijd bordjes in de lucht hielden met teksten als ‘Living the dream!’.

Maar goed, niet iedereen ziet LinkedIn als een slavenmarkt.

Ik vroeg me wel af hoe hoe het met haar ‘dream’ van een huis, een baan, een echtgenoot, drie katten en twee kinderen zou aflopen als ik haar echtgenoot de zipbestandjes met foto’s zou doorsturen waarop ze poseerde met Mediterrane mannen in allerlei wilde poses. Hadden die foto’s gewoon in de rest van de mappen met afbeeldingen gezeten, dan had ik er waarschijnlijk overheen gekeken, maar omdat ze in speciale zipbestanden opgeslagen waren werd ik nieuwsgierig.

Toch maakt het allemaal deel uit van ‘Living the dream!’ neem ik aan en ik ben een nette man, dus ik heb alle bestanden keurig verwijderd.
 

Geplaatst op 5 reacties

Ode aan een vergeten schrijver

Michael Eenhoorn gedroeg zich zoals een schrijver zich hoorde te gedragen, althans in mijn ogen. Altijd goed gekleed maar zelden nuchter liep hij de kroegen af met twee simpele verhalen. Het eerste ging over zijn kortstondige affaire met Ramses Shaffy en dat verhaal zorgde steevast voor een geboeid publiek. Die voorbije relatie met Ramses zat hem hoog, al was het samenzijn reeds lang een gepasseerd station voor Shaffy zelf, die bij de naam Michael Eenhoorn altijd eerst even moest nadenken wie dat ook alweer was.

‘O, bedoel je díe Michael!’

Het tweede verhaal ging over hoe hij – ondanks zijn loodzware geletterdheid – door armoede gedwongen werd om teksten voor de Boeketreeks te vertalen. ‘Uiteraard vér beneden mijn stand, maar een heer moet nu eenmaal leven en als het even kan ook de huur betalen,’ zei hij dan met onvervalst Wassenaars accent. Hij kwam ook echt uit Wassenaar, maar de plaatselijke tongval werd door hem op zwierige wijze aangedikt. Dat tweede verhaal diende vooral als inleiding voor het verzoek zijn drankjes even op de lat te zetten omdat hij immers pas weer betaald kreeg na inlevering van zijn volgende vertaling.

Op een dag verscheen tegen ieders verwachting in bij Uitgeverij Bert Bakker alsnog een boek van zijn hand: Bulgaar in Wassenaar. In café Kerk waar hij op dat moment ruim krediet had, geloofde men eerst niet zo in de uitgave, maar nadat Doeschka Meijsing het boek haar goedkeuring had gegeven veranderde dat snel. Iedereen sprak plots met enthousiasme over Bulgaar in Wassenaar, al had vrijwel niemand het gelezen. Eenhoorn zelf voerde het hoogste woord. Dit boek had – naar zijn zeggen – op geen beter tijdstip uit kunnen komen, midden in de discussies over migratie van burgers uit landen die in Nederland nu eenmaal niet zo populair waren. Het moest wel een kassucces worden.

Het boek stond me daardoor alleen al tegen voordat het verschenen was en op een avond doopte ik het letterkundig werk met mijn benevelde hoofd om tot ‘Turk uit Urk’, niet wetende dat die titel veel beter in dat café met beroepsdrinkers bleef hangen dan Bulgaar in Wassenaar.

Tot mijn schaamte zou het boek voorlopig ‘Turk uit Urk’ blijven heten. De verkoopcijfers vielen tegen. Zo uit mijn hoofd zeg ik dat er 475 exemplaren verkocht werden, maar ik kan me vergissen. Een boek waar zo weinig exemplaren van verkocht werden, dat kon nooit echt helemaal slecht zijn, zo oordeelde ik, dus ik nam een gesigneerd exemplaar mee naar huis en begon te lezen.

Ik las het in een ruk uit. Dat een boek vlot leest hoeft niet per se een compliment voor de schrijver te zijn. In het geval van Bulgaar in Wassenaar was dat wel zo. Er werd zoveel klein maar immens schurend leed op sobere wijze geserveerd dat je als lezer eindigde met gevoel dat alles wat leeft en bloeit uiteindelijk aan hetzelfde grote leed is ontsproten, maar dat dit allesomvattende leed ook een onlosmakelijke schoonheid kent. Dat is nu wel weer een vuurvast bewijs van kwaliteit.

Eenhoorn kwam niet echt over het mislukken van Bulgaar in Wassenaar heen en stelde ik hem aan iemand voor, dan vergat ik nooit te vermelden dat hij een groot schrijver was. Eenhoorn pareerde dat steevast door me een hoer, snol of zeikwijf te noemen en regelmatig dreigde hij om me op het hoofd te timmeren als ik mijn mond niet hield.

Het ging snel bergafwaarts met Michael. Café Kerk sloot, hij verloor zijn woning, de Boeketreeks nam geen werk meer van hem aan en de gemeente Amsterdam verkaste hem naar de Haarlemmerbuurt, waar hij met dezelfde twee verhalen als uitgangspunt een enorme drankrekening opbouwde bij café De Blauwe Druif en die gelegenheid lag op honderd meter afstand van de redactie van De Opkamer waar we hem met alle égards ontvingen, zijn verhalen publiceerden en Bulgaar in Wassenaar een tweede publiek gunden door een digitale versie uit te geven die u hier nu ook kunt downloaden.

Op een warme avond in juni kwamen we elkaar op straat tegen. Eenhoorn had een extreem nare hoest ontwikkeld en hij vroeg mij wat ik dacht dat het was. ‘Misschien heb je last van pollen, het is immers de tijd van het jaar,’ zei ik. Het was een leugen want ik kende die hoest maar al te goed van mijn vader die een jaar of wat eerder aan longkanker was overleden. Eenhoorn keek me spottend aan. Hij had mijn leugen goed doorzien.

‘Weet je dat je best een lieve jongen kunt zijn?’ zei hij voordat hij met gebogen rug en hoestend zijn weg naar café De Blauwe Druif vervolgde.

Een paar weken later werd inderdaad longkanker geconstateerd. Na weken gekwakkel en artsbezoeken werd hij uitgenodigd voor een uitgebreid onderzoek in het ziekenhuis, maar hij moest voor die gelegenheid wel nuchter zijn en iedereen om hem heen wist dat een dag niet drinken voor Eenhoorn ondoenlijk was. Zoals alles in die tijd gevierd moest worden, zo werd ook ter ere van Eenhoorn een feestje in het café van Dirk Henze aan de Singel gegeven op de vooravond van het onderzoek. Om twaalf uur zou iedereen collegiaal stoppen met drinken, maar twaalf uur werd een uur en een uur werd twee uur. Afijn, van nuchter zijn of worden is die nacht niet veel terechtgekomen.

Michael Eenhoorn stierf die volgende ochtend op de onderzoekstafel in het ziekenhuis. Café De Blauwe Druif verscheurde ruiterlijk zijn drankrekening en de eigenaresse organiseerde een borrel ter ere van zijn overlijden. Iedereen zoop twee keer zoveel als gebruikelijk maar de witte wijn, het favoriete drankje van Eenhoorn, smaakte op de een of andere manier niet meer.
 
 

Geplaatst op

De Opkamer

Voorplaat De Opkamer

Als iemand me indertijd, in 2000, had verteld dat er ooit een archiefsite zou komen met uitgaven van De Opkamer dan had ik die gedachte van de hand gewezen als pure waanzin. Toch heb ik al die tijd keurig de backups bewaard, dus misschien had ik toch wel enig vermoeden dat er vroeg of laat iets mee zou gebeuren.

Belangrijk is hoe De Opkamer ophield te bestaan. Bij een gedrukt tijdschrift ligt die beslissing indirect bij lezers en adverteerders. Als die eenmaal hun interesse verliezen dan is het einde in zicht. Zo was het niet bij De Opkamer. De statistieken vertoonden nog steeds een stijgende lijn. Te stoppen met het tijdschrift was uitsluitend een beslissing van een ambitieuze redactie die steeds minder mogelijkheden zag om plannen te verwezenlijken die van De Opkamer een grote digitale uitgeverij hadden kunnen maken.

Natuurlijk waren er, zoals op elke redactie, ook onderlinge spanningen tussen redacteuren die dat proces bespoedigd hebben, maar in algemene zin werd die beslissing met een schoon geweten genomen. De Opkamer mocht dan wel het eerste Nederlandstalige literaire tijdschrift voor het internet zijn, maar toen wij als redactie het project de nek omdraaiden voelden we ons gesteund in het gegeven dat De Opkamer zoveel navolging had gekregen in die vijf jaar.

Eigenlijk drong pas veel later tot mij door dat initiatieven zoals de Opkamer steeds vaker van het web verdwenen en dat er uiteindelijk weinig of niets was overgebleven. Dat was ook het moment dat mijn houding naar het oude tijdschrift begon te veranderen, maar daarover later meer.

Breng eerst een bezoek aan het groeiende archief van De Opkamer. Groeiend, omdat niet alle uitgaven compatible zijn met modere browsers dus er moet nog heel wat aan code gesleuteld worden om al die uitgaven presentabel te maken.

Geplaatst op

Tandy 102

Vanaf 2004 ben ik een ongekend aantal malen verhuisd, maar inmiddels woon ik alweer vijf jaar aan de Nieuwmarkt en ik ben niet van plan deze woning, anders dan op de punt van een geweer, te verlaten. Op de begane grond is een verpleegtehuis, dus mocht ik van ouderdom uit elkaar vallen of dement worden, dan kan ik altijd nog vijf etages lager gaan wonen.

De rust die ontstaat als je ergens langere tijd woont zorgt ervoor dat je uiteindelijk eens die dozen gaat uitpakken die je na de vierde verhuizing maar gesloten had gelaten, uit angst ze binnen de kortste keren weer te moeten inpakken.

Al met al heb ik die vijf jaar dus echt nodig gehad om me zeker genoeg te voelen die dozen eindelijk eens uit te pakken. Ik kom voortdurend allerlei zaken tegen die ik dacht ergens tijdens mijn persoonlijke diaspora verloren te zijn geraakt.

Zoals deze prachtige Tandy 102 die ik in 1984 in een etalage zag staan als een van de eerste computers voor consumentengebruik. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Als ik dat apparaat nu niet aanschaf en leer het te bedienen, dan lukt het me over veertig jaar in het bejaardenthuis niet meer om het licht aan of uit te doen, laat staan de thermostaat te bedienen. Dus ik schafte de Tandy aan van geld dat ik niet had. Nood breekt wetten.

Op die Tandy vertaalde ik vier of vijf boeken. Dat mag een prestatie heten, want er pasten slechts duizend woorden in het geheugen. Daarna moest de tekst weggeschreven worden op een cassettebandje. Dat ging uitstekend, alleen het weer ophalen van de tekst vanaf dat cassettebandje lukte vaker niet dan wel. Maar dat mocht de pret niet drukken, want ik had tevens een immense matrixprinter aangeschaft die hele nare geluiden maakte.

Geen moment heb ik gedacht: ‘Waarom niet gewoon terug naar de elektrische typemachine? Dit is ook niet echt gemak.’

Eigenlijk hechtte ik mij vooral aan de Tandy, omdat ik dan geen TypEx meer hoefde te gebruiken. Op dit apparaat schreef ik zelfs mijn literaire debuut.

Althans, dat is het verhaal dat ik mijzelf wijsmaak, want ik had die eerste ‘computer’ zo uitgewoond dat hij op een dag gerepareerd moest worden. Toetsen hadden het begeven en het scherm was zo bekrast geraakt dat ik amper mijn eigen werk nog kon lezen. Ik bracht het falende apparaat naar de Radio Shack in de Schinkelbuurt. De eerste nacht dat mijn Tandy daar was, brandde het hele gebouw af dus ik kreeg een gloednieuwe Tandy 102 die ik meenam naar mijn eerste baantje als eindredacteur, maar daar stond al een logge IBM op me te wachten met een gifgroen scherm, dus eigenlijk heb ik dit specifieke apparaat nooit echt gebruikt.

Wel kocht ik nog van mijn eerste salaris als eindredacteur een externe floppy drive voor de Tandy, maar die bleek al snel net zo betrouwbaar te zijn als de cassettebandjes.

Geplaatst op

Een onbekende jongeman

De oorspronkelijke eigenaar van het schilderij loopt een fiks aantal miljoenen mis en deskundigen die het altijd graag met elkaar oneens zijn, al was het alleen maar vanwege de publiciteit, zijn het zonder slag of stoot met elkaar eens. Eindelijk is er weer een ‘nieuwe’ Rembrandt gevonden.

De manier waarop dit alles verliep roept argwaan bij me op. Ik ben uiteraard een leek, maar ik kan me niet helemaal neerleggen bij de argumenten die op tafel komen. Men praat over pigment en doek alsof dat doorslaggevend zou zijn bij de authenticiteit van een Rembrandt. Dat zal best zo zijn, maar als ik naar dit werk kijk dan valt me het een en ander op. De merkwaardige hoek van de linkerarm van de jongeman en de uitvoering van die hand. Mijn gevoel zegt me dat dit een Rembrandt is die óf door een ander is afgeschilderd, of later deels overgeschilderd of slecht gerestaureerd is.

Als leek heb ik daar vanzelfsprekend niets over te zeggen. Wel mag ik de draak steken met het portret door er een animatie van te maken.

Geplaatst op

Queen Swan

As a young photographer, I was pretty confused. I guess most young people are confused in one way or another. My mother was a war victim, my father a loving but somewhat depressed alcoholic, and as far as I know I was doing pretty good until a horse accident at age twelve crippled me. It was not so much the handicap that bothered me. It was the way other people dealt with my handicap that nearly drove me insane. I won’t go into detail about my adventures with medical doctors, nurses, teachers etc. but all these experiences resulted in a profound disgust of authority and what is or was to be considered normal.

Looking back on it all and awaiting two new operations indirectly resulting from that same accident in 1967, it seems so obvious why I chose to become a studio photographer instead of traveling around the globe as most young ambitious photographers would do. I had enough problems walking straight, so carrying equipment around was not really an option for me.

This hatred of everything that is to be considered normal also guided me towards the subjects I photographed. People who were all but middle of the road. People like me, although I did not yet understand that at the time. Like most people suffering from psychological problems I thought I was sane while the rest of the world was insane. John Lennon once wrote a beautiful line: One thing you can’t hide / Is when you’re crippled inside.

It took me decades to come to terms with who I am and once I finally got to that point in my life my photographs started to change dramatically. Color was introduced in abundance. And I became fascinated with people who could dance or play soccer. All these things I had wanted to ignore because I could not participate.

Some time ago I was doing a video on the Amsterdam School of Burlesque and while setting up my camera a dancer was practicing on stage. I looked at her movements and I was fascinated. These were the precise and elegant moves of a professional ballerina and as I found out later she was in fact just that.

Of course, I had to photograph her in the studio and to my surprise, she said yes and we did a photo shoot with the top hat and the black tutu. After she left I looked at the stick I use on days that I cannot walk at all and regretted not having that stick in the picture because it fitted in perfectly. So we redid the shoot and this is the result.

Geplaatst op

Obesia Grandé

At times, I have to remind myself that it is not completely true when I say I am a portrait photographer at heart. I may have started out as a portrait photographer, but by directing the models I photograph, I distance myself from what a real portrait should be – an objective image of the person portrayed. Of course, I am very much aware that there is no such thing as pure objectivity in photography, but asking people to make specific dramatic gestures does not fit in what we call portrait photography.

So what is my role in photography, I often ask myself. Is this glamour photography? Not really although I do my best to make people look good in a picture. Glamour is all about trying to reach broad audiences through creating larger than life images. In many directories I am listed as a fine art photographer, but I have changed over the last few years. I am slowly going back to where I started out with the Rockers series. An art critic called me an amateur anthropologist as that series first came out. Maybe that is true or maybe I just like the idea. I guess once there are no questions left I will stop doing what I do.

Model: Obesia Grandé


Geplaatst op

1971 photograph

People often tell me I am obsessed with sexuality. I do not think that is true, although I must admit I am intensely fascinated by people who are not middle of the road.

The photograph above, taken in 1971 when I was only sixteen may lead the viewer to think I was a depressed adolescent, but the opposite was true. I was happy. I spent my time chasing girls who were into hockey and who dressed in mohair sweaters, plaid skirts and penny shoes. I had the time of my life.

But of course I knew very well how contemporary photography should look like. So, with my first camera, a Russian Zenith-E I tried to copy the works of photographers I admired.

Come to think of it, I always seem to post my oldest works in the news section. Maybe I should create a page for these older works.