Mijn moeder
Mijn moeder en ik maken onszelf soms wijs dat we geheel anders zijn, terwijl we veel karaktereigenschappen delen. De slechte, zoals ons eeuwige geklets gelardeerd met ondoordachte en vaak kwetsende uitspraken, maar ook de positieve zoals ons vermogen om voor de meest hopeloze situaties een oplossing te vinden.
Onze omgang is altijd tumultueus geweest. Diepe verbondenheid, maar ook bij het minste of geringste meteen herrie. Zij boos, ik boos en we mogen dan misschien niet koppig van aard zijn, maar wel bijzonder taai.
Zo ontstond jaren geleden een brouille waardoor ik haar tot twee weken geleden niet meer heb gezien.
Ze leek iets gekrompen te zijn. Haar haar was grijzer, maar haar ogen hadden nog hetzelfde vuur en haar geest was even scherp als altijd.
Tegenover me zat de vrouw die toen mijn vader langzaam thuis aan longkanker lag te bezwijken naar buiten liep om de bouwvakkers te vertellen om te stoppen met heien.
Dat gaat haar nooit lukken, dacht ik nog toen ze haar actie aankondigde en in de lift stapte.
Ze zag er ondanks haar anderhalve meter lengte imposant uit. Een veldheer die ten strijde trok.
Ik luisterde naar het heien totdat het stopte. Even later kwam mijn moeder terug. “Zo, dat is geregeld,” zei ze. Ik keek op mijn horloge en dacht dat de bouwvakkers aan het schaften waren, maar het bleef stil, weken lang tot dagen na de dood van mijn vader.