Ik weet niet meer zoveel. De uitroeptekens van mijn jeugd zijn langzamerhand vraagtekens geworden. Tegelijkertijd is mijn algemene kennis over het leven wel degelijk gegroeid. Dat merk ik aan twee dingen; ik verbaas me nergens meer over en ik kan het gedrag van mezelf en anderen steeds beter voorspellen.
Dat voelt niet als winst. Kennis zou moeten verrijken en verblijden. Het trefzeker voorspellen van mijn eigen gedrag en dat van anderen voelt als sleur. Me nergens meer over kunnen verbazen is eveneens een gemis omdat verbazing nu eenmaal een goede inspiratiebron is.
Probeer bij deze constateringen maar eens een vrolijke klootzak te blijven.
Toch ontbreekt het me niet aan levenslust. Zo vind ik het heerlijk om ergens midden in de dag het werk neer te leggen, naar de winkel te lopen en twee flessen Wodka te halen. Een grote voor het genot en een kleine om daarmee daags erna de kater te cureren.
Dat laatste klinkt een beetje ordinair en dat zou ik ook nooit gedaan hebben als ik niet ooit aan een gezaghebbend redacteur van Querido had gevraagd: ‘Hoe doen jullie dat toch met dat zuipen? Ik heb altijd vreselijke katers die soms drie dagen aanhouden… Gruwelijk!’
De man keek me aan met dezelfde vermoeide blik waarmee hij ook college kon geven over het gebruik van Anglicismen.
‘Daar drink je je toch gewoon doorheen?’
‘Gewoon ‘s ochtends bij het ontwaken? Kloek-kloek?’
‘Precies!’
Omdat ik zijn adviezen altijd zeer serieus nam wanneer het schrijven betrof, zag ik geen reden deze raad in de wind te slaan. De man was weliswaar letterkundige en geen internist, maar alcohol en schrijven zijn toch een beetje familie van elkaar.
Ik betreur dat advies nog wel eens, want dat cureren van een kater kan zo gezellig worden dat je er eigenlijk nog wel een paar weken mee door zou willen gaan.
Inmiddels doe ik dat niet meer. Trots ben ik daar niet op, want in het verleden wist ik nog wel eens een depressie in een vaatje Wodka te verdrinken en nu ga ik hem gewoon uitzitten met het nodige chagrijn. Niemand heeft daar last van zou ik willen zeggen, maar dat is niet zo.
Dronken herhaal ik mezelf nogal en ik kan wel roepen dat dit ongemak ruim gecompenseerd wordt door de accijnzen op Wodka die uiteindelijk het maatschappelijke belang dienen, maar echte troost biedt dat de medemens kennelijk niet.
Vast staat wel dat men minder last van mij heeft wanneer ik een paar weken doordrink. Dat je jezelf nuchter kunt drinken is geen sprookje wanneer het Wodka betreft. Op mijn beurt heb ik zelf wel weer veel meer last van anderen wanneer ik nuchter ben.
Het is soms moeilijk de eigen belangen en die van anderen af te wegen als je al vanaf je jeugd in de overtuiging leeft dat niets, maar dan ook niets in dit bestaan in balans is.
Zonder het me echt beseft te hebben ben ik door ouderdom en slijtage langzaamaan een sociaal drinker aan het worden.
Met sociaal drinken bedoel ik dat ik alleen drink als ik publiek heb. Die anderen hoeven niet per se mee te drinken. Liever niet eigenlijk en zeker niet wanneer ik nog maar weinig Wodka in huis heb.
Zo kan ik ook een lichte ergernis voelen bij mensen die in mijn huiskamer zitten te roken. Dit terwijl ik zelf een kettingroker ben. Ik word steevast elke ochtend wakker met een aansteker in mijn hand.
Ik vind niet dat men van mij kan vragen ook nog eens ‘mee te roken’ want als ik die onder publicatie quota zwichtende wetenschappers moet geloven is dat mogelijk nog schadelijker dan het roken zelf.
Als ik iets mis aan het ‘professionele drinken’ dan is het vooral de gelatenheid die na een week of wat innemen vrijwel automatisch ontstaat. Die rust mis ik nu vaak. Als amateur drinker met een paar social media onder handbereik stel ik mij al te vaak op als een onzin uitkramende dilettant en dat leidt tot decorum verlies.
Dat doet meer pijn dan u misschien zou denken.