Geplaatst op

In Amsterdam (1)

Op een lentedag in 1971 verliet ik om vijf uur ‘s ochtends, voordat mijn vader en moeder wakker waren, via de achtertuin het ouderlijk huis. In mijn schooltas had ik wat schone sokken, onderbroeken en een extra spijkerbroek. Er waren al tijden conflicten in huis, maar het feit dat ik in de derde klas Gymnasium stiekem naar Amsterdam was afgereisd om toelatingsexamen te doen voor de Filmacademie zorgde voor escalatie in huize Van der Kamp.

Tot mijn eigen verbazing werd ik ook nog eens toegelaten, ondanks een onwaarschijnlijk hoog aantal inschrijvingen dat jaar. Mijn vader die de brief had onderschept vond het maar niets. De filmacademie was in zijn visie een opleiding die niet serieus te nemen was. Hij wenste mijn ambities niet te financieren en voor een studiebeurs kwam ik niet aanmerking.

Vandaar dat ik die ochtend met mijn duim omhoog stond om naar Amsterdam te liften waar ik alsnog mijn droom zou waarmaken om een Nederlandse Jean-Luc Godard te worden. Hoe moeilijk kon het zijn? Godard had immers slechts één of misschien twee Bolex Paillard 16mm camera’s nodig gehad om een reeks weergaloze meesterwerken te creëren.

Bij eerdere bezoeken aan Amsterdam had ik al gezien dat op de Nieuwendijk een fotozaak was die tweedehands filmcamera’s verkocht. Geld had ik niet, maar ze stonden zo dicht bij de uitgang dat ik er wellicht een kon ontvreemden, want had Henry Miller niet geschreven dat een kunstenaar te allen tijde gerechtigd was om zich ten behoeve van het grote goed benodigde pennen, kwasten en papier toe te eigenen?

Ze wisten op die school duidelijk niet wat ze zoal op hun verplichte leeslijst hadden geplaatst. Wat voor schrijvers- en schildersartikelen opging, moest natuurlijk net zo goed van toepassing zijn op een Bolex Paillard, een Arriflex, of een Beaulieu. Al rond het middaguur stond ik in die fotozaak. De verkoper was in een verhitte discussie verwikkeld met een trendy ogende fotograaf gekleed in een paars kostuum en bordeauxrode laarzen voorzien van plateauzolen.

In plaats van gebruik te maken van dit conflict door met de dichtstbijzijnde filmcamera het pand uit te lopen, kon ik het – zelfs toen al – niet laten om me met de discussie te bemoeien. De fotograaf was het niet eens met de prijs van de Nikon F in de etalage. Hij wilde hem wel aanschaffen, maar voor een aanzienlijk lager bedrag.

De verkoper voerde als argument aan dat de inkooprijs van de camera alleen al hoger lag dan zijn bod. De fotograaf zei dat vrijwel alle camera’s in de etalage door junkies uit de buurt gestolen waren en dat de eigenaar van de fotozaak daarom niet zo ‘slap moest lullen’ over begrippen als inkoop.

Dat werd meteen een van de weinige momenten dat mijn keurige opvoeding me van pas kwam, want ik onderbrak de twee en zei met mijn allerbekakste accent: ‘Als mijnheer hier de camera aanschaft en probeert te verzekeren, dan is de kans groot dat de verzekeraar het serienummer vergelijkt met gestolen Nikons en dan mag hij hem weer inleveren, zonder dat hij voor het verlies gecompenseerd wordt. Voor de wet is het dan gewoon heling.’

‘Waar bemoei jij je mee?’ vroeg de verkoper.

‘Met niets, mijnheer. Ik weet dat toevallig, omdat mijn vader als jurist in de Raad van Commissarissen zit bij een groot verzekeringsbedrijf en ook wel eens als rechter invalt bij de arrondissementsrechtbank. Hij heeft voortdurend dat soort verhalen. Heel triest.’

Het was een leugen, maar had ik hem de waarheid verteld dan zou hij mij niet geloofd hebben. De fotograaf kreeg de camera mee voor het gewenste bedrag en ik liep met hem op naar een schuin op de stoep van het Damrak geparkeerde felrode Mini Cooper met op de achterbank twee Afgaanse windhonden.

‘Wat doe je toch hier in Amsterdam?’ vroeg de man.

‘Ik zoek een baan.’

Een paar uur later was ik assistent-fotograaf en stond ik de fotoclub van school eer aan te doen door stapels foto’s af te drukken in een geblindeerd voorkamertje ergens aan de Tweede van Swindenstraat. Met mijn rechterhand stelde ik scherp en met mijn linker wiegde ik een kinderwagen met daarin een voortdurend huilende baby die de vriendin van de fotograaf toebehoorde, maar zij was op dat moment aan het werk als stripper in een nachtclub aan het Rembrandtplein.

De fotograaf was na het zien van de eerste afdrukken naar het café gegaan.

(wordt vervolgd)