Geplaatst op Geef een reactie

Samen dit, samen dat

Gisteren moest ik vanwege geluidsoverlast het raam gesloten houden, omdat circa 150.000 mensen door het centrum van de stad marcheerden. Ik kreeg geen helder beeld waar ze voor of tegen waren, antifascisten en fascisten liepen naast elkaar, bijna hand in hand, leuzen te schreeuwen en op trommels te slaan. Ik hoorde woorden als ‘priktatuur’ en woningnood in één adem genoemd worden. Ik zag veel vlaggen met leeuwen erop en veel oranje, de enige kleur die mij – op onverklaarbare wijze – pijn aan de ogen doet.

Alsof ik mij niet al genoeg buitenstaander voelde doordat ik mij niet mag verlustigen of bezondigen aan nepnieuws, terwijl ik toch echt opgevoed ben met eindeloze verhalen over een onsterfelijke man die nu in de lucht woont, maar tijdens zijn aardse aanwezigheid over water liep en de mensen vermaakte met wonderbaarlijke vermenigvuldigingen van brood en wijn. Hij had zelfs zijn eigen raad van bestuur, waarin Judas wordt gezien als de verrader en Petrus als de brave borst die het fundament legde voor een kerk waarin, na de Inquisitie, ook nog eens eeuwenlang kindermisbruik werd getolereerd.

Hoe kun je dan later in je volwassen leven nog geacht worden een onderscheid te maken tussen wat goed en kwaad is? Wat zou er mis zijn met de gedachte dat Judas het leven van zijn leermeester geofferd heeft om de levens van miljoenen anderen na hem te sparen? Als een goedbedoelende, maar extreem onbenullige CIA-agent op Netflix, zeg maar.

Weldenkenden in mijn omgeving verbieden mij nu te geloven dat Thierry Baudet een pedofielennetwerk runt vanuit een snackbar in Hoofddorp. Ik stel mijzelf buiten de maatschappij als ik dat veel makkelijker vind om te geloven dan dat we echt iets constructiefs aan de klimaatcrisis zullen gaan doen voordat het circuit van Zandvoort blank staat en de Koninklijke familie een veel te hoge declaratie indient voor stomerijkosten vanwege natte broekspijpen.

Er zijn zoveel dingen die je moet geloven, om deel uit te maken van het grote samenzijn, dat je bijna permanent een blik in je notitieboekje met maatschappelijke waarheden moet werpen om geen verkeerde gedachten te krijgen. Ik hou mijn lijstjes inmiddels vrijwel dagelijks bij. Roken vervuilt en moet bestreden worden, autorijden niet. Dat schreef ik dertig jaar geleden met een vulpen in mijn boekje. Inmiddels heb ik dat notitieboekje gedigitaliseerd, telt het 347 pagina’s en draag ik het altijd bij me op mijn smartphone. Dingen die ik moet onthouden om mijzelf niet nog verder buiten die maatschappij te stellen, waar ik mij al vanaf mijn jeugd niet echt in thuis heb gevoeld.

Waarom wordt mij nepnieuws eigenlijk zo misgund?

Natuurlijk geloof ik dat longartsen op Ic’s 80% werk hebben aan die 20% van de bevolking die niet gevaccineerd is. Het zal niet op cijfers achter de komma uitgerekend zijn, want die 80/20 verhouding klinkt als iets wat uit de losse pols is opgetekend door een oververmoeide longarts. Wel kun je laten zien dat je een verantwoord burger bent door zo’n uitspraak direct te retweeten. Iets hoeft niet feitelijk juist te zijn, het moet het juiste sentiment vertolken.

Ik geloof vrijwel alles. De man die over water liep heb ik uit mijn leven gebannen, maar de kwaliteit om onzin te absorberen ligt nog steeds aan de basis van mijn denken. Volgens de methode Pavlov is mij als klein kind al geleerd om gewenste en ongewenste waarheden of leugens van elkaar te scheiden, met andere woorden: dat wat geloofd moest worden en dat wat niet geloofd moest worden. Bij een foute inschatting werd ik als opstandig gezien en de gang opgestuurd, net zo lang totdat ik nog maar één regel uit de catechismus slapend kon opdreunen: ‘Heer, ik ben niet waardig dat U tot mij komt.’

Of dat wel de status van een gewenste waarheid had en niet eerder als oefening in gehoorzaamheid bedoeld was, dat wist ik niet helemaal zeker, maar ik hoopte vurig dat de pater die geschiedenisles gaf me niet nog een keer met zijn erectie zou komen lastigvallen. Hij mocht dan het Opperwezen niet zijn, maar wat mij betreft wel zijn filiaalhouder.

Van politieke idealen ben ik blijvend bevrijd, sinds ik links, rechts of het midden niet meer zie als weerspiegelingen van verschillende ideologieën, maar als grote en kleine vakken met stoelen die bezet worden door mensen die, of ze nu wel of niet presteren, hun wachtgeld of een burgemeesterspost toch wel krijgen. Ik hoef me over hen dus geen zorgen te maken en dat zij zich over mij wel zorgen zouden maken, dat moet ik maar weer voor waar aannemen. Iets voor het notitieboekje.

Toch ga ik elke keer weer naar de stembus. Mijn innerlijke waarheid is dat ik slechts de keuze heb uit drie smaken Rutte, meer niet, maar zou ik het rode potlood niet willen hanteren, dan stel ik mij ondemocratisch op en in mijn notitieboekje stond al sinds 1985 dat zoiets als verwerpelijk gezien moet worden.

Geplaatst op Geef een reactie

Boef

Als enigkind wilde ik graag een hond in huis, maar mijn moeder was een echte dierenliefhebber die niet zo maar een hond zou aanschaffen omdat haar zoon daar om vroeg. Een hond in huis halen is immers een project voor een lange termijn en zij vond terecht dat een negenjarige jongen daar niet over kon beslissen. In plaats van een eigen hond, kreeg ik een leenhond. Een bouvier die op de fabriek van mijn vader dag en nacht aan een lange ketting lag met als doel de fabriek te behoeden voor inbraak.

Waarschijnlijk had hij, omdat het een rashond was, bijna net zo veel namen als een lid van de koninklijke familie, maar aangezien ik niet over zijn stamboompapieren beschikte, noemde ik hem Boef. Niet dat hij daar op reageerde, want hij reageerde vrijwel nergens op. Zodra je wat zei, stond hij je volkomen uitdrukkingsloos aan te staren. Gooide je op het veldje een stok of een bal meters weg, dan volgde hij de worp met zijn ogen om je daarna weer even uitdrukkingsloos aan te staren, maar er was geen beweging in te krijgen.

Wilde je hem aaien, dan liet hij zijn gele tanden zien. Ging je verder met aaien, dan begon hij te grommen. Dan was de lol er wel zo’n beetje af.

Wel vloog hij bij het minste geluid buiten in de gordijnen en blafte zo knetterhard dat hij een beetje op onze zenuwen begon te werken. Mijn moeder legde mij uit dat de hond niet gewend was met mensen om te gaan en dat we een soort resocialiseringstraject voor hem moesten bedenken. Lange wandelingen waren uiteraard het uitgangspunt. De hond had immers goedbeschouwd uitsluitend in een kooi geleefd.

Tijdens die wandelingen bleek hij toch over enige persoonlijkheid te beschikken, want hoe strak we de ketting ook aangetrokken hielden, zodra hij een Surinamer, Antilliaan, Marokkaan, Turk of Griek aan de andere kant van de straat zag, dan wist hij zich als een ware Houdini uit zijn ketting te werken en vloog hij wild blaffend de straat over. Niet dat hij die mensen beet, maar hij bezorgde ze wel een trauma voor het leven door in alles te doen alsof hij ze in tweeën zou scheuren. Wijde broekspijpen waren in de mode in die tijd en Boef vond het ook heerlijk om mensen aan een broekspijp over het trottoir te sleuren.

Het enige wat die hond dus wel kon, zou je nu etnisch profileren noemen. Op ministerieel niveau, zeg maar, want hij sloeg geen ‘vreemde’ over.

Mijn vader, die als een van de eerste ondernemers gastarbeiders naar Nederland had gehaald, keurde dat niet goed maar moest er wel heel hard om lachen. Mijn moeder zag het probleem niet en zei: ‘Ja, maar waarom moeten die mensen zich ook zo anders gedragen? Geen wonder dat die hond daar niet tegen kan.’

Ik kan me niet herinneren hoe lang Boef bij ons is gebleven. Niet veel langer dan na de eerste persoon die een aanklacht indiende bij de politie. Daar hielden mijn ouders niet van.

Als kind vind je het gedrag van je ouders normaal, zeker als ze kunnen beargumenteren wat ze vinden, dus ik had geen enkel besef dat ik in een racistisch gezin opgroeide. Pas later, veel later, begon ik te beseffen dat ik ook een behoorlijke tic van hun manier van denken had meegekregen. Ik hoorde mezelf dingen zeggen die gewoon niet in orde waren en heel langzaamaan ben ik daar steeds meer op gaan letten, maar hoe verder ik van die opvoeding af kwam te staan, des te groter werd ook de kloof tussen mij en mijn ouders. Al deed ik nog zo mijn best gezellig te doen, als volwassene bij hen op bezoek, bij de eerste uitspraak zoals ‘Eigen Volk Eerst’ of zo, stapte ik zo snel mogelijk op de trein naar huis.

Daardoor heb ik mijn ouders eigenlijk amper gekend. Ik zag ze twee, drie keer per jaar. Om niet al te hufterig over te komen heb ik zowel mijn vader als mijn moeder verpleegd toen ze terminaal waren, maar ook niet geheel van harte. Zeker niet toen mijn moeder zorg weigerde van welwillende vrouwen met een hoofddoekje.

Als ik nu zie hoeveel latent racisme opborrelt bij de rellen rond de avondklok, dan vraag ik mij oprecht af hoeveel mensen van mijn generatie niet zoals ik zijn opgevoed, zonder dat ze daar kennelijk enige heldere conclusies uit hebben getrokken. Vandaag nog opperde een man op Facebook om leeuwen los te laten op Marokkanen.

Geplaatst op Geef een reactie

De grootste plofkraak van 2020

De Nederlandse Vereniging van Klaplopers en Wanbetalers, meestal kortweg aangeduid als ‘ondernemers’ komt steeds vaker in het nieuws met ‘creatieve oplossingen’ voor de Coronapandemie. Nu wil ik zeker niet bestrijden dat mensen die zich gespecialiseerd hebben in klaplopen en wanbetalen een tekort aan creativiteit hebben. Integendeel, op de creatieve ladder staan ondernemers treden hoger dan de gemiddelde stakker die met een veel te licht autootje vergeefs een betaalautomaat ramt, daarmee de hele omgeving recht overeind in bed laat zitten om vervolgens, nog steeds blut, hinkend huiswaarts te keren.

De Nederlandse ondernemers hebben met hun eindeloze creativiteit de grootste en meest geruisloze plofkraak van 2020 gepleegd. Ze hoefden er geen voertuig voor op te offeren en ze mikten niet op een schlemielig kantoortje van de SNS-bank, maar zij koersten al in de eerste dagen van de pandemie schaamteloos af op de goedgevulde Staatskas. Met succes. Een eindeloze stroom geld verdween in de zakken van mensen die allang hadden zien aankomen dat hun winkel of uitgaansgelegenheid op een te dure plek in de stad langzaam maar gestaag de V&D achterna ging. Nog voor het einde van het jaar zullen zij alsnog onderuit gaan, maar niet voordat ze het karkas van hun onderneming kaalgevreten hebben, of doorverkocht hebben aan een partij die wel handel ziet in de herstart van hun uitzichtloze bedrijfsvoering, om zo wat kapitaal wit te wassen.

Dat is een zure manier om naar de zaken te kijken en het zal onze hardwerkende premier pijn doen dat er mensen zoals ik rondlopen die daar zo over denken, want ondernemers liggen hem immers zo na aan het hart. Hoewel de brave man zelden enige empathie toont, krijgt hij bij het woord ‘ondernemers’ echt een brok in de keel. Zijn secondant, het Brabantse klefbekje Klaas Dijkhoff, zal ongetwijfeld vergelijkbare sentimenten kennen, alhoewel hij vooralsnog zijn eigen platform lijkt te bouwen op ideeën die in de jaren dertig populair waren, zonder hem daarmee meteen de best geklede Neonazi van Nederland te willen noemen.

Gaat er iemand afgerekend worden op deze grootste plofkraak van 2020? Ja en nee. Het zullen in ieder geval niet de ondernemers zijn. Minder creatieve geesten, zoals politici, zullen gewoontegetrouw een bevolkingsgroep ergens op de rand van de armoedegrens of net daaronder aanwijzen als de nagel aan onze economische doodskist. Met de berg werklozen die onze ondernemers achterlaten in hun slipstream op weg naar nieuwe uitdagingen onder nieuwe rechtsvormen, lijkt nu al duidelijk te zijn welke groep in de maatschappij straks het mes op de keel krijgt gezet.

Zo hoort het ook. Tenminste, zo gaat dat in een land dat geregeerd wordt door lieden die het pseudo-liberalisme omarmen. Dat de kiezers zelf geen flauw benul hebben dat ze indertijd op die groep liberalen gestemd hebben, doet er niet toe. De meeste kiezers van de VVD wilden gewoon op een man stemmen die op een nette manier buitenlanders het leven zuur zou maken, zonder er tegelijkertijd zo bij te blaten als Baudet en Wilders. Je wilt immers niet dat de buren in de gaten krijgen dat je een misantroop bent. In overdrachtelijke zin zou je kunnen stellen dat de VVD een bruin overhemd draagt, maar dan wel gecombineerd met een fleurige stropdas.

Ik heb me daar al lang bij neergelegd en het enige wat ik kan doen, is stemmen op een oppositiepartij. Een beetje zoals Russen pal achter de kandidaat van de oppositie staan, terwijl ze heus wel weten dat Poetin onherroepelijk voor de zoveelste keer herkozen zal worden.

Maar ere wie ere toekomt, VVD’ers zijn goed in onderhandelen. Het levert zelden productieve resultaten op, maar partijen in hun kielzog gaan daardoor steevast kopje onder. Dat zijn eigenlijk meer ‘interne successen’ voor de partij, want als burgers hebben wij daar niet zoveel aan.

We begonnen de uitbraak van Corona in dit land met miljoenen virologen en die ontwikkeling op social media werd meteen stevig de kop ingedrukt, want er was alleen kennis te halen bij een man van het RIVM die veel ervaring heeft opgedaan met leprozen in Zuid-Amerika. Opdat we maar wél even goed begrepen wie het voor het zeggen had.

Zelf nadenken en conclusies trekken, zoals hardop zeggen dat je een verkoudheid hebt opgelopen in een trein door het voortdurende niezen van een passagier naast je, dat mocht nog net wel, maar beweren dat je Corona opgelopen hebt in een trein, omdat die sloddervossen van de NS met hun ranzige voertuigen ook anderhalve maand na de uitbraak nog steeds niet aan ontsmetting deden, dat wordt gezien als happen naar het baasje. Zonder erg zet je jezelf dan neer als viroloog zonder de benodigde papieren.

Ga je een stap verder en beweer je iets dergelijks bij de GGD, dan noteren ze waarschijnlijk stoïcijns dat je het virus thuis hebt opgelopen.

Daar stevenen we nu wel op af. De grootste kans op besmetting loop je thuis. Het wordt herhaald en herhaald bij elke gelegenheid. Is dat soms kinnesinne, omdat die paragraaf in het wetsvoorstel, waarin de politie bij verdenking van besmetting je huis kon binnenstormen, niet door de Eerste Kamer kwam? Of wordt er een nieuwe schijnrealiteit gecreëerd in de lijn van ‘ga gerust op vakantie want in een vliegtuig loop je geen Corona op. Daar hebben ze denkbeeldige luchtfilters die dat voorkomen. In je gezicht gehoest worden tijdens een vlucht naar Playa Hiero of Playa Daaro kan ook geen kwaad, want zelfgemaakte mondkapjes werken, eenmaal achter de douane, opeens wel. En die anderhalve meter? Ha, kom op zeg. Je bent op vakantie en dan moet je je toch in de lange rij voor het inchecken alvast een beetje kunnen ontspannen?

Twijfelt u aan de redelijkheid van die gedachtegang, dan twijfelt u meteen ook aan Ruttes noeste inspanning om met miljarden van uw eigen geld dit immense geluk voor u te realiseren. Dat u tijdens die drie kabinetten Rutte wel vaker een sigaar uit eigen doos gepresenteerd heeft gekregen, dat is oude koeien uit de sloot trekken.

Ik snap gewoon niet hoe ik in mijn eentje of met een partner, braaf thuis werkend, met boodschappen die aan huis geleverd worden, Corona kan oplopen. Wie bedenkt die onzin eigenlijk?

Ik begin de overheid ervan te verdenken dat ze een extern Bureau Creatieve Nonsens ingeschakeld hebben ten bate van het in stand houden van al veel te lang noodlijdende delen van de economie.

Nu is het dilemma ook gigantisch. Geef je de volksgezondheid voorrang? Of vind je als pseudoliberaal dat economie eigenlijk synoniem is voor volksgezondheid? Zelfs mensen zoals ik zullen niet ontkennen dat een gezonde economie soms ook voor meer gezonde mensen zorgt, behalve in de Verenigde Staten dan, want daar ga je huppend van bull market naar bull market toch altijd nog gemiddeld een jaar of zeven eerder dood dan de gemiddelde Mediterrane man, die in zijn leven niet veel meer heeft gedaan dan een olijfboom bewateren, zijn vrouw bezwangeren en op gepaste tijden een glaasje wijn of een aperitiefje achterover kieperen. U weet wel, al die bezigheden waar wij op middelbare leeftijd – bij gebrek aan tijd en levenslust – bloedverdunners en cholesterolremmers voor slikken. 

Geplaatst op Geef een reactie

Een vrij platform

Kennelijk hebben we een vrij platform nodig om te kunnen discussieren over wie er wel, en vooral wie er niet een vrij platform gegund mag worden. Je ziet die discussies met name op Twitter, waar linkse en rechtse Gutmenschen met elkaar bakkeleien over wie de megafoon mag hanteren.

Prof. Dr. Pietje P. roept dan dat Thierry Baudet zijn mond had moeten houden op televisie. Ik heb zelf geen televisie, maar daar ben ik het dan helemaal mee eens. Klik! Love! Alsof het niks is. Daaronder staat dan weer het commentaar van zo’n lieve, homoseksuele jongen, die heel moedig zegt dat hij wel Baudet gaat stemmen. Waarschijnlijk is hij als de dood dat hij écht niet meer hand in hand boodschappen kan gaan doen met zijn vriend en dat hij – god betere – misschien wel als een ordinaire heteroseksuele echtgenoot gewoon met een veel te zware boodschappentas achter zijn partner aan moet gaan lopen sjouwen.

Dat wil je zo’n jongen dan ook weer niet aandoen, dus gaat je cursor als vanzelf weifelend over het hartje. Je wilt zeggen: Ik snap je angst en ik zal er voor vechten dat het nooit gaat gebeuren, maar je kunt niet klikken, want dan zeg je indirect dat je het met Thierry Baudet eens bent. Terwijl je dat alles zit te overwegen, walsen drie zoveelste-golf-feministen, die duidelijk niet zo snel als ik een lief, bang homoseksueel jongetje weten te herkennen, dwars over hem heen, noemen hem een fascist en leggen vervolgens nog eens uitgebreid uit waarom fascisten gewoon publiekelijk te kakken gezet dienen te worden in het belang van een betere maatschappij.

Toch is het pas half tien ‘s ochtends. Je kijkt naar je kop koffie die koud staat te worden.

Twee slokken koffie en je besluit dan maar wat sympathylikes of -loves uit te delen aan mensen waar je mogelijk qua werk en inkomen nog wat aan kunt hebben. Hier heb je ze,  poederspuiters! Klik, klik, klik, love, love, love!

Heel even heb je het gevoel dat je wat productiefs gedaan hebt. De kop koffie was inderdaad lauw, maar de vieze smaak in je mond heeft daar weinig mee te maken.

Normaal zou ik me op dat moment gaan voorbereiden op een actie binnen mijn eigen vakgebieden, maar nu stel ik het toch nog even uit. We leven immers ten tijde van Corona.

Inmiddels is het half elf en een gevoel van baldadigheid overvalt me. Ondanks het feit dat ik mijn halve leven binnen heb gezeten achter een scherm, voelt die hoedanigheid opeens ondraaglijk aan. Niet dat ik echt naar buiten wil gaan. Daar ben ik veel te bang voor met de longklachten die ik al sinds mijn jeugd heb. Ik kijk wel uit. Ook als het sein veilig gegeven wordt, zal ik waarschijnlijk nog zeker drie maanden binnen blijven.

Het idee dat ik niet naar buiten mag van de minister-president, dat stoort me. De man lijkt  als twee druppels water op een corpsstudent die ooit midden in de nacht just for the heck of it in dronkenschap mijn etalageruit ingooide. De volgende dag kwam hij, nog steeds met bolle tong, zijn excuses aanbieden en hij was stomverbaasd dat ik die excuses niet wilde accepteren voordat de ruit vergoed zou worden. Hij begreep dat niet. ‘Maarrrr,’ opende hij met zijn lijzige stem, ‘Mijn vadurhh vergoedt altijd allesss! Allesss! U bent onrrredelijkh!’ En meteen daarna dat wijzende vingertje, waar Rutte ook zo goed in is. Iedere keer als ik het hoofd van de premier zie, heb ik dat beeld van die dronken corpsbal weer voor ogen. Heel beklemmend, alsof ik aan de Spaanse wurgpaal zit.

Twaalf uur. Vooruit dan maar, in het archief op zoek naar Die Geschichte Josefine Mutzenbacher Teil 1 bis Teil 5. Vrolijk rondhossende half geklede of geheel ontklede Oostenrijkse deernen, wie wordt daar nou – buiten oorlogstijd – niet vrolijk van? Over een dwingende erectie hoef ik mij geen zorgen te maken, want daar is op mijn 64ste heel wat meer voor nodig dan porno bieden kan.

Na Teil Drei heb ik het wel gezien en alweer voel ik mij bijzonder productief, want ik heb mezelf ervan weerhouden om cryptische one-liners op Twitter of Facebook te gooien in de hoop iemand op de zenuwen te werken. Heel even voel ik mij zelfs een verantwoordelijk burger.

Twee uur ‘s middags. Ik waag mij weer langzaam op social media en ik zie dat de discussie over wie wel en wie niet zijn mond mag opendoen, nog steeds doorgaat en ik moet nog een hele middag uitzitten voordat ik echt wat kan gaan doen. Klinkt vreemd misschien, maar dat is een oude kwaal van me. Ik kan pas echt productief worden als ik zeker weet dat de kantoormensen eten, slapen, neuken of televisie kijken. Ik heb geen zin gestoord te worden door telefoontjes, notificaties of E-mail.

Het besef dat ik mezelf het slachtoffer heb gemaakt van mijn eigen decennia lange liefde voor het Internet dringt, zoals elke dag weer, in alle hardheid tot me door.

Geplaatst op 2 Reacties

Valse sentimenten

Ik begrijp Nederlanders niet en ik heb ze nooit begrepen ook. Dat is raar, want ik ben zelf een echte Nederlander, een houten Haarlemmer nog wel, zoals dat heet. Geboren in de Florakliniek op een snikhete zomerse dag in 1955 uit een moeder die geen tangbevalling wilde en daardoor uren lag te worstelen. Elke verjaardag zou ze me dat blijven verwijten. ‘Je had een veel te groot hoofd!’

Ze had gelijk. Ik zou graag een hoed dragen, maar mijn maat is zelden leverbaar. ‘Uw hoofd is gewoon te groot,’ zei een verkoper laatst nog tegen me, toen ik vrijwel alle hoeden in zijn winkel had gepast. ‘Ja, vertel mij wat, luilebal!’ riep ik, terwijl ik met een klap de deur van zijn winkel achter mij sloot.

Ik ben zo ongelooflijk Nederlands dat ik het als kind doodnormaal vond dat er thuis geproken werd over ‘nikkertjes die alleen maar brillen dragen omdat ze er ook wel eens intelligent uit willen zien’. Dat vond ik doodnormaal. Ik wist niet beter. Net zo normaal vond ik het ook dat ik naar het Gymnasium ging, net zoals alle andere kinderen in mijn klas die ouders met een bovengemiddeld inkomen hadden. Toen men mij bij het toelatingsexamen vertelde dat ik hoog gescoord had, barstte ik in lachen uit. Ik dacht dat ze een grapje maakten. Want het merendeel van de andere jongens die de toets doorstaan hadden, waren ongeveer net zo dom als ik. Vooral Jan, de aannemerszoon. Die kon echt niet tot tien tellen en hij zou pas veel later, na veel falen, uiteindelijk notaris worden en daarmee puissant rijk worden.

Al na een paar weken Gymnasium kreeg ik een ongeluk waardoor ik in een kliniek belandde waar ik, zoals toen gebruikelijk was, regelmatig seksueel werd misbruikt. Niet zo vaak als de Downpatienten die daar ook verpleegd werden, maar de pijn zit misschien niet in het aantal keren, maar hoe je er later in je leven mee om kunt gaan.

In diezelfde kliniek stak men bij wijze van experiment een dikke naald van veertig centimeter lang in mijn scrotum en mannen in loden schorten bleven wrikken en duwen, terwijl een luid brommend apparaat radioactieve tracers in mijn beschadigde heupgewricht spoot. Dit alles zonder verdoving of narcose, want dat zou het experiment niet ten goede komen.

Ik had op mijn dertiende dus nogal wat meegemaakt en ik kwam die kliniek uit als een beschadigd wezen. Aan de buitenkant was eigenlijk weinig aan me te zien, behalve een wat manke gang die ruimschoots gecompenseerd werd door een gezicht met zeer regelmatige gelaatstrekken en een aangenaam figuur. De nare streken die ik uithaalde, werden toegewezen aan de puberteit of later aan mijn excentriciteit. Dat ik zo gek was als een deur, daar wilden de meeste mensen niet aan. Ik eigenlijk ook niet, al weet ik inmiddels wel beter. Het lijkt een contradictie, maar je moet eerst redelijk geestelijk gezond worden om in te zien hoe gestoord je eigenlijk was.

De hele duur van mijn verblijf in die kliniek had ik mij voorgenomen dat ik, zodra ik eenmaal ontslagen was, van alles weg zou lopen. Dat ik zo’n obsessie voor lopen en weglopen had ontwikkeld, dat lag voor de hand. Meer dan een half jaar lang had ik immers van mijn borstkas tot aan mijn tenen in het gips gelegen.

Het fysieke lopen of weglopen, dat wordt vroeg of laat vermoeiend, dus ik vond na mijn gedeeltelijke genezing al snel honderd andere manieren om van alles weg te lopen. Nog voor mijn twintigste levensjaar had ik meer LSD gepopt en wiet gerookt dan de gemiddelde rockster op zijn dertigste en veel later, op mijn 55ste, overleefde ik, tot niet geringe verbazing van artsen, voor de derde keer een zwaar delirium. Niet dat ik altijd dronken was, maar ging ik eenmaal drinken, dan pakte ik dat maanden achtereen uiterst professioneel aan met hoeveelheden die extravagant waren.

Het gouden uur kwam dan in de ochtend, om een uur of elf als ik de vijfde wodka met Seven-Up achter de kiezen had. Dan was ik even gelukkiger dan ik ooit geweest was. De rest van de dag was ik vooral brak, ziek en onuitstaanbaar. Desalniettemin verlang ik nog wel eens terug naar dat gouden uur.

Ik vat het allemaal kort samen, want tussen mijn zeventiende en mijn 55ste ben ik aan zo’n beetje alles wat ongezond is verslaafd geweest, met uitzondering van heroïne, want dat snapte ik meteen, toen ik daar mijn eerste ervaring mee had. Dat was gewoon té lekker. Bovendien moest het allemaal wel met geld uit eigen inkomen gefinancierd kunnen worden. Heroïne, zo had ik mij voorgenomen, daar zou ik pas vlak voor mijn levenseinde aan beginnen, een beetje zoals mensen nu morfine krijgen als palliatieve zorg.

‘Live fast and die young,’ had ik jaren op mijn T-shirt staan, maar het leven laat zich niets afdwingen en voordat je het weet ben je een brave man van 64, die terugkijkt op al die verslavingen en vervolgens tot de conclusie komt dat het eigenlijk allemaal wel ontzettend hard werken was. Behalve die periode van een jaar of vijftien dat ik seksverslaafd was en minimaal drie of vier keer per dag op jacht moest. Daar kijk ik dan toch nog wel met enig genoegen op terug. Niet dat ik er trots op ben. Ik heb veel mensen nodeloos leed berokkend, maar het was wel een van de weinige verslavingen waar je zelf minder last van hebt dan je omgeving.

Nu ben ik al jaren clean. Ik heb alleen nog dwangmatigheden die maatschappelijk geaccepteerd zijn. Zoals workaholic zijn. Het heeft mijn werk overigens geen goed gedaan. De foto’s die ik maakte toen ik nog steevast stontlazarus was, waren veel beter dan de foto’s die ik nu maak. De teksten die ik schreef in tijden dat ik drie of vier gram cannabis per dag gebruikte, waren beter dan de teksten die ik nu schrijf. Maar het gedoe, het eeuwige gedoe rond alcohol en andere middelen, mis ik in het geheel niet. Wat me nu wel verbaast, is dat ik al die jaren zo productief ben geweest, ondanks dat voortdurende ziek zijn. Nu met het min of meer verplichte binnenzitten vanwege een pandemie, ben ik bijna voortdurend met mijn archief bezig en dan val ik van de ene verbazing in de andere. Steeds weer diezelfde gedachte: ‘Heb ik dat dan ook nog gedaan?’

Maar nog steeds begrijp ik Nederlanders niet. Misschien begrijp ik de mensheid als geheel niet, omdat ik mezelf te lang niet heb begrepen. Nu tijdens de pandemie al helemaal niet meer. Wat een watjes overal! De uit angst geboren saamhorigheid, die je vrijwel overal ziet. En die vreselijke minister president, die nog niet zo lang geleden mensen die voor 95% procent arbeidsongeschikt waren, door een aangeboren hersenafwijking of iets anders gruwelijks, onder een dwangsom toch nog via de Participatiewet aan het werk wou krijgen zonder redelijke vergoeding. Die zonder blikken of blozen beweerde dat iedereen zijn eigen gezondheid in de hand had. Die het zorgstelsel tot op het geraamte kaalvrat. Die huisartsen en zorgpersoneel vogelvrij maakte voor verzekeringsmaatschappijen. Opeens is hij populair bij mensen die hem jarenlang een naar fietsongeval toegewenst hebben. Hoe dociel kan het klapvee worden?

De nood is kennelijk zo hoog dat zelfs onze enige echte voor de buitenwereld herkenbare eigenschap van krenterigheid in de steek gelaten wordt. Opeens hoeven we niet te wachten met de aanschaf van eerste levensbehoeften totdat ze in de aanbieding zijn.

Dit land gaat niet ten onder aan deze pandemie, dit land was al decennia comateus. Het werd bevolkt door levende lijken die op social media hartjes en duimpjes om zich heen strooiden in de hoop dat iemand hun bibberende handjes vasthield. Er heerst een bijna ruikbare angst onder mensen die hun leven lang te bang waren om te leven, en te bang waren om dood te gaan.
 

Geplaatst op Geef een reactie

Nee, ik ben geen activist

Een eeuwigheid geleden plaatste ik een link naar het COC en kennelijk was dat iemand binnen de vereniging opgevallen, want ik kreeg een keurige E-mail met een bedankje dat meteen gevolgd werd door de vraag of ik wel op de hoogte was van het feit dat geweld tegen LHBT’ers de spuigaten uitloopt.

Ja, daar was ik van op de hoogte. Ook van de vele initiatieven die proberen een einde te maken aan deze treurige ontwikkelingen. Even wilde ik de vertegenwoordiger van het COC een kort mailtje terugschrijven met de vraag wat zij er eigenlijk aan gaan doen. Dat was niet fair, omdat ik dat best wel weet. Zeker op bestuurlijk niveau weet het COC veel voor elkaar te krijgen. Toch mis ik iets essentieels, namelijk voorlichting op scholen.

In de jaren zeventig heb ik als vrijwilliger namens het COC voorlichting gegeven aan scholieren maar ook aan politieagenten. Dat was hard nodig want groepen jongeren, die vanuit een Bijbelse filosofie zonder enige terughoudendheid homoseksuelen molesteerden en terroriseerden, zorgden voor veel ellende en aangifte doen bij de politie was niet eenvoudig. Ook keken politieagenten nog wel eens de andere kant uit bij een geweldsdelict dat niet direct onder hun neus maar honderd meter verderop plaatsvond. Om over onwelwillendheid bij aangiften maar te zwijgen.

Dat beleid van het COC heeft effect gehad en we zijn naar een maatschappij toegegroeid waarin we Roze in Blauw kregen, waar zelfs politici voor hun geaardheid uitkwamen en veel meer mooie ontwikkelingen die toen in landen als Iran, Nigeria of de Verenigde Staten ondenkbaar waren geweest. Zo werden we het eerste land op de wereld waar het huwelijk tussen partners van dezelfde sekse mogelijk werd en Amsterdam ontwikkelde zich samen met andere grote Nederlandse steden tot een tempel van verdraagzaamheid jegens LHBT’ers.

Dat is deels verleden tijd en ik sta aan de aan de kant toe te kijken zonder enige behoefte te voelen om op de barricaden te gaan staan. Ik heb mezelf die vraag bewust meer dan eens gesteld. Zou ik nu nog bereid zijn om twee of drie dagen in de maand op de trein te stappen en naar Gelderland of Overijssel af te reizen om daar voor een klasje opgeschoten pubers voor ‘bruinridder’ uitgescholden te worden?

Nee, eigenlijk niet. In de jaren zeventig was ik vanwege mijn biseksualiteit een omstreden figuur binnen het COC. Biseksualiteit bestond eenvoudigweg niet in de ogen van hen die voor zoveel vrijheden van seksuele minderheden hebben gevochten. Tijdens grote vergaderingen zette ik een streepje op mijn kladblok voor elke discriminerende opmerking die over biseksuelen gemaakt werd en ik verbaasde mij over hoe diepgeworteld die vooroordelen waren.

De meest ruimdenkende homoseksuelen zagen biseksualiteit indertijd uitsluitend als een ‘overgangsfase’ naar het oprechte uit de kast komen. Ik heb ze dat niet echt vergeven, geloof ik, want ik kom vaker op dit onderwerp terug.

Bedreigingen van vrijheid komen niet altijd van buitenaf. Toen niet en nu ook niet. Ik wil niet weten hoeveel jonge homoseksuele mannnen nu vinden dat je je als homo ‘normaal moet gedragen’. Alsof je je als niet-homo in je eigen tijd ook ‘normaal’ zou moeten gedragen. En wat is ‘normaal’ eigenlijk? Ook zijn er genoeg LHTBT’ers die vinden dat de Pride in Amsterdam geen waardige afspiegeling is van hun gemeenschap.

Inmiddels begrijpt het COC heel goed dat het binnenhalen van meer seksuele minderheden goed is voor een breed sociaal draagvlak. Ook de rubber- en leerfetisijsten zijn plots na jaren verketterd te zijn welkom bij de club. Nog even en BDSM-activisten bevinden zich uitsluitend nog temidden van luierfetisjisten die van oudsher niet zo geliefd zijn binnen de eigen club. Als elke vorm van seksualiteit geaccepteerd is, dan nog zullen de luierfetisjisten in de kast moeten blijven. Ik moet toegeven dat ik zelf ook een beetje moeite heb met luierfetisjisten, al zou ik beter moeten weten.

Dit alles heb ik de laatste maanden, misschien wel de laatste jaren opnieuw zitten overwegen. Dat ik 63 ben en dat jongere mensen maar op de barricaden moeten gaan staan is geen goed excuus, want jongeren zijn veel meer dan mensen van mijn generatie met open ogen de valkuil ingereden van het liberale streven naar een maatschappij waar bedrijven de wet voorschrijven en de ene helft van de jongeren op de rand van een burn-out zit, terwijl de andere helft boodschappen of huur niet of met moeite kan betalen. Van hen kun je amper vragen dat ze ook nog eens politiek actief worden.

Het belangrijkste argument in de jaren zeventig dat agressie naar LHBT’ers goed moest praten kwam uit de Bijbel. Althans, dat dachten de christelijke jongeren die moeite hadden om langs een gay tippelzone te lopen zonder iemand te molesteren. Veel van onze energie stopten wij dan ook in iets wat christelijke jongeren zelden doen, namelijk de bijbel lezen en de vele tegenstrijdige uitspraken rubriceren. Overbodige inspanningen eigenlijk, want als je de ‘potenrammers’ van die tijd vroeg waar dan in de bijbel stond dat homoseksualitiet verboden was, dan moesten ze het antwoord schuldig blijven.

Ik stel me zo voor dat het met Islamitische jongeren net zo gaat. Ze krijgen van huis uit mee dat homoseksualiteit verderfelijk is en de Koran zal daar zeker een rol in spelen. Ga je dan nu op de barricaden, dan sta je daar niet alleen voor je eigen groep, maar ook namens een groeiend aantal nationalisten die sowieso alle moslims het land uit willen hebben en dat maakt het moeilijk om een standpunt in te nemen.

Wat dat betreft was de strijd in de jaren zeventig, hoewel er veel meer op het spel stond en er nog veel meer bereikt moest worden, oneindig veel simpeler. Je kon je uitspreken tegen fundamentalistische christenen zonder dat meteen Prins Carnaval uit Venlo achter je stond die maar al te graag wetsovertreders zou deporteren.

Zo is onze vrijheid in meer dan veertig jaar oneindig gegroeid en zijn de problemen vele malen complexer geworden.

Geplaatst op Geef een reactie

Spookschrijver

Mijn moeder was een van de eerste bestuursleden van de Emancipatieraad. Mijn ouderlijk huis zat voortdurend vol met kettingrokende, militante dames die de nobele zaak van de emancipatie van de vrouw een warm hart toedroegen. Geen van hen had een eigen inkomen. Geen van hen had ooit meegemaakt dat de wekker ging om vijf uur ‘s ochtends om naar het werk te gaan. Het waren vrouwen uit de toplaag van de samenleving, getrouwd met mannen die over een ruim inkomen beschikten.

Daarmee wil ik overigens niet beweren dat hun taak in de maatschappij geringer was dan die van hun echtgenoten. Zij verzorgden en begeleidden de kinderen, zij luisterden naar het oeverloze geweeklaag van hun overspannen wederhelften, zij deden de boekhouding, zorgden voor een maaltijd op tafel en zetten ook nog het vuilnis buiten. Daar werden zij niet voor betaald. In het gunstigste geval werden zij beloond, maar alleen wanneer hun partner dat zo uitkwam. Een mooi horloge aan het einde van een vakantie die binnen budget was gebleven, een lullig autootje misschien als ze al over een rijbewijs mochten beschikken.

De emancipatoire boodschap moest natuurlijk uitgedragen worden in woord en gebaar. Het gebaar was zichtbaar in de vele vergaderingen en manifestaties en het woord werd geschreven door mij, een vijftienjarige jongen, een brave gymnasiumleerling met goede cijfers voor talen.

Kortom: ik was de spookschrijver van mijn moeder. Zij riep wat kreten en ik bakte daar een mooi stukje tekst van en dat werd dan door haar nog eens nagelezen en hier en daar aangepast. Vooral afgezwakt. Mijn moeder was niet echt het revolutionaire type. Het was niet de bedoeling dat mijn militante teksten bij bestuurslid prinses Margriet verkeerd zouden vallen.

Mijn moeder genoot van haar positie in de maatschappij. Zij wist ook met verve haar functie als voorzitter van het Katholiek Vrouwengilde te combineren met haar werk voor de Emancipatieraad. Het behoeft geen verdere toelichting dat ook die toespraken van mijn moeder door mij werden geschreven en dat vereiste een geheel andere toon. Het Gilde was immers wars van alles dat met emancipatoir beleid te maken had.

Toch rammelde ik de ene na de andere tekst uit de Royal typemachine die nog in de Tweede Wereldoorlog door de Amerikanen tijdens het Ardennenoffensief buitgemaakt was op de Duitsers. Een erfenisje van mijn grootouders.

Ik had moeten begrijpen dat mijn vader gelijk had toen hij zei: ‘Wat ben jij toch een ongelooflijke beroepsouwehoer, jij zou het nog ver kunnen schoppen in de politiek.’ In plaats daarvan was ik bijzonder trots dat ik elke boodschap, ongeacht de inhoud, naar tekst om kon zetten.

Een spookschrijver moet hoe dan ook op de achtergrond blijven en dat kostte mij geen enkele moeite, maar op een dag gaf mijn moeder een toespraak in een bomvolle zaal van het Jaarbeursgebouw in Utrecht. Ik reikte haar de toespraak aan die zij vergeten was in haar damestasje te stoppen en daarmee stond ik geheel onbedoeld opeens in de schijnwerpers. Mijn moeder werd door die situatie gedwongen mij voor te stellen aan het publiek als haar zoon.

Een vrouw met wild hennahaar in het publiek riep keihard naar het podium: ‘Nou, dat lijkt me ook een knap verwende jongen!’ en ik maakte een kleine buiging waarna ik mezelf hoorde zeggen: ‘Verwend, ja, maar niet door mijn moeder. Vooral door mijn vriendinnen.’

Het daverende applaus dat volgde zal ik nooit meer vergeten. Mijn vader had gelijk. Ik was een beroepsouwehoer.
 

Geplaatst op Geef een reactie

Kathedraal Utrecht CS

Mijn grootvader, machinist bij de Nederlandse Spoorwegen tot eind jaren vijftig, moet zich gisteren driemaal omgedraaid hebben in zijn graf, toen de trein die mij van een bezoek aan mijn moeder terugbracht naar Amsterdam bij Driebergen-Zeist stopte en de machinist omriep dat we teruggingen naar station Arnhem omdat de machinist in de trein voor hem ‘een zachte klap’ had gevoeld en vermoedde dat iemand voor zijn trein was gesprongen.

Het lijkt me dat wanneer je als machinist gewoon recht vooruit kijkt – een van de weinige taken van belang die je moet uitvoeren – je heus wel weet of er iemand voor je trein is gesprongen, maar in principe zou dat verhaal kunnen kloppen. Tegen de zijkant van een rijdende trein aanspringen kan toch ook. Het zijn niet de slimste mensen die de weg niet kunnen vinden naar de driftig adverterende levenseindeklinieken.

Dat de gemiddelde Nederlandse passagier minder dom is dan de gemiddelde NS-medewerker bleek al snel, want men liep elkaar onder de voet om uit die stilstaande trein te komen. Ieder voor zich had uitgerekend dat er vanaf Arnhem geen laatste trein meer ging die hen nog diezelfde dag thuis zou kunnen brengen.

Het was immers ook nog eens Eerste Kerstdag.

Je zou denken dat er genoeg kantoorpikken, machinisten en buschauffeurs in het land zijn die een goed excuus konden gebruiken om verlost te worden van een heilig avondje met de schoonfamilie, maar de NS ondernam gewoon helemaal niets. Ondertussen braken er schermutselingen uit tussen mensen die uit die afgeladen trein waren gekomen en probeerden om zich massaal in een reguliere streekbus te vechten.

Dat had ik vaker meegemaakt. Voor mij, als iemand voor wie het onmogelijk is om op twee slechte heupen staande te blijven in een schommelende bus, was dat sowieso geen optie. Dan maar een taxi bellen. Door het jarenlange geblunder van de NS ben ik immers geheel gewend geraakt aan het onderhandelen met taxichauffeurs over langeafstandsritten.

De eerste taxi die ik gebeld had werd geclaimd door een groep Tokkies die beweerden eerder gebeld te hebben, maar ze wilden niet even in hun telefoon laten zien dat dit ook werkelijk zo was.

Twee wat oudere en wat hoerig uitziende dames van middelbare leeftijd hadden inmiddels een passerende automobilist die eruit zag als De Dood van Pierlala tot stilstand gebracht en dusdanig opgegeild met omhelzingen dat zij konden vertrekken. Uit de omlaaggedraaide raampjes van die auto juichend en middelvingers opstekend naar de achterblijvers verdwenen zij uit zicht.

Ik zat ongemakkelijk op de rand van een muurtje dit alles gade te slaan en dacht: Dit is Nederland, dat land dat ik al van kinds af aan niet serieus heb kunnen nemen.

Uiteindelijk kwam onze taxi en de chauffeur zag de menigte mensen die op een taxi stond te wachten en liet zich snel overtuigen om ons niet mee te nemen door een groepje criminele jongeren die met onwerkelijke bedragen fooi begonnen te schermen.

Inmiddels dacht ik: Laat iedereen in godsnaam maar eerst vertrekken, want ik wacht wel op de laatste taxi zodat ik in ieder geval mijn waardigheid kan behouden door geen al te vervelend gedrag te vertonen.

Een half uur later kregen we die taxi. Met een oplichter als chauffeur, maar een kniesoor die daar dan nog een punt van maakt en hij zette ons – na een korte stop zodat onze medepassagiers nog even konden pinnen – af bij Utrecht CS.

Ik was de laatste tijd nog niet op dat station geweest, maar ik keek mijn ogen uit. Een ware kathedraal heeft de immer falende NS daar neergezet. Je zou bijna gaan denken dat de NS haar passagiers serieus neemt. Schiphol steekt bleekjes af bij dat station, maar goed dan ga je de roltrap af naar het perron en vervolgens kom je in een ruimte terecht die eruit ziet als een deel van de oude, Duitse Atlantikwall.

Dan ben je meteen weer terug in de realiteit en weet je weer hoe de jongens en meisjes op de kantoren van de NS écht over passagiers denken.

Geplaatst op Geef een reactie

Eakins

A few months after I founded AMEA in 1996, a Message Board was added, based on a CGI program written by Matt Wright. Pornography was a booming business in these early years of the Internet, so soon there were many ‘webmasters’ promoting their sites on this board. It was simply too much pornographic SPAM for a site specialized in erotic art. So the old board was soon replaced by forum software, giving me more options to moderate posts. I named this new forum the Hidden Archives, and it became a success.

Unfortunately, I was a moderator from hell. I insulted a lot of visitors, and that was fun in the beginning. Most people are masochists at heart, and those who were not loved to see others get humiliated. But the discussions became more and more political, and that is a bad thing for a site promoting erotic art.

My rants on the war in Iraq, Americans in general (who then still proudly thought of themselves as representatives of the land of the free and felt comfortable with the word ‘patriot’) grew longer and became more emotional. More and more visitors joined the site, but it simply wasn’t fun any more and I closed the forum some years ago.

With every heated debate, there was one member in particular who stayed neutral. His nick was EAKINS, and he had found another way of reminding me of what I was doing by creating TUATs. (Totally Unauthorized Avatar Tweaks)

Geplaatst op Geef een reactie

Waffel houden

Mijn vader stond met geheven hand voor me. ‘Als jij nu eens je waffel hield!’ beet hij me toe. Ik zat in een verhoogde kinderstoel, was drie jaar oud en kennelijk al verbaal genoeg om deze uitbarsting bij hem teweeg te brengen. De lieve man heeft mij nooit in zijn leven geslagen, maar op dat moment scheelde het maar een haar. Ik heb alleen nog dat beeld. Wat ik gezegd heb weet ik natuurlijk niet meer, maar wel dat ik voor mijn moeder opgekomen was in een ruzie tussen mijn ouders.

Op de Middelbare School werd ik tot twee keer toe geschorst. Eenmaal omdat ik als opstel voor het vak Nederlands een interview met god had geschreven, waarin ik het opperwezen beschreven had als een drankzuchtige homoseksuele joodse man die een heftige knipperbolrelatie met Judas onderhield terwijl hij netjes samenwoonde met Petrus die hem van de drank probeerde te houden door vooral niets door te geven van wat er op aarde geschiedde. Een god dus die nog nooit van de Holocaust had gehoord. De precieze reden van de tweede schorsing ben ik kwijt, maar het had iets te maken met wat ik over onze docenten had geschreven in het schoolkrantje.

Ik begon mijn serieuze arbeidzame bestaan bij de Nieuwe Revu, waar in die tijd eigenlijk twee mensen een belangrijke rol speelden; Fons Burger, naar ik meen een van de oprichters van de VVDM oftewel de vakbond voor dienstplichtigen en Derk Sauer die in die tijd als journalist nog een bijzonder hoge pet op had van massamoordenaar Pol Pot. Beide heren zijn inmiddels uitgegroeid tot vrije markt fundamentalisten van formaat, maar toen liepen ze nog hard voor hun Socialistische Partij en hun BV met de naam TILT, waarmee geld uit de Geïllustreerde Pers werd getrokken om documentaires voor de noodlijdende VPRO te maken over vrijheidsbewegingen in Midden-Amerika, die net zo links en idealistisch waren als moordzuchtig. De heren regeerden het tijdschrift als een Medvedev/Poetin tandem.

De toenmalige redactie was ook niet te beroerd om de kraakbeweging wat geld toe te steken om een incident te creëren op een door ons van tevoren bepaalde plek zodat we onze fotografen klaar hadden staan voordat de pleuris uitbrak – om het plat te stellen.

Ik was niet zo links en al helemaal niet idealistisch, dus ik mocht mij slechts begeven op het terrein van tieten/kontreportages die de socialistische boodschap aantrekkelijk moesten verpakken voor de gewone man. Bloot met een journalistieke lading, zeg maar.

Met die ervaring schopte ik het uiteindelijk later tot hoofdredacteur van twee blootbladen, de Playgirl en High Society waarmee ik weer voortdurend voor de rechter kwam te staan om zakelijke beslissingen en niet om wat ik schreef of toonde in het blad. Ik herinner me dat alles wat toch geproduceerd werd ook nog eens voor de Vlaamse markt gecensureerd moest worden met stickers op de voorplaat.

Uiteindelijk schreef ik een roman over die ervaringen en al voordat het boek in de winkel lag stond ik voor de rechter vanwege voorpublicaties in Propria Cures. Mijn toegewezen advocaat Lex Dura van Vrij Nederland, pseudoniem voor de latere Deken der Advocaten Leon Kempers trok zich 14 uur voor het kort geding terug en mij werd een toen onbekende advocaat toegewezen die Eberhard van der Laan heette. Deze wenste mij pas te verdedigen als ik mijn uitspraken over de politie van Amsterdam en mogelijke infiltratie daarvan door de plaatselijke georganiseerde misdaad in zou trekken.

Zo gezegd, zo gedaan. In mijn sleutelroman die uiteindelijk wel verscheen bij uitgeverij L.J. Veen had ik ruim aan zelfcensuur gedaan, vooral om mijn naasten te beschermen. Zelf stond ik al op een dodenlijstje en was ik ondergedoken.

Aan zelfcensuur, iets wat voor mij nog steeds gekoppeld is aan dat beeld van mijn vader die me toebeet mijn waffel te houden, doe ik nog steeds.

Vooral op Facebook en ik heb me daarbij neergelegd, maar tegelijkertijd heb ik mij voorgenomen om op dit blog nu eens alles te gaan opschrijven wat ik in een leven lang werken voor vrije media niet heb mogen opschrijven.