Geplaatst op

Kathedraal Utrecht CS

Mijn grootvader, machinist bij de Nederlandse Spoorwegen tot eind jaren vijftig, moet zich gisteren driemaal omgedraaid hebben in zijn graf, toen de trein die mij van een bezoek aan mijn moeder terugbracht naar Amsterdam bij Driebergen-Zeist stopte en de machinist omriep dat we teruggingen naar station Arnhem omdat de machinist in de trein voor hem ‘een zachte klap’ had gevoeld en vermoedde dat iemand voor zijn trein was gesprongen.

Het lijkt me dat wanneer je als machinist gewoon recht vooruit kijkt – een van de weinige taken van belang die je moet uitvoeren – je heus wel weet of er iemand voor je trein is gesprongen, maar in principe zou dat verhaal kunnen kloppen. Tegen de zijkant van een rijdende trein aanspringen kan toch ook. Het zijn niet de slimste mensen die de weg niet kunnen vinden naar de driftig adverterende levenseindeklinieken.

Dat de gemiddelde Nederlandse passagier minder dom is dan de gemiddelde NS-medewerker bleek al snel, want men liep elkaar onder de voet om uit die stilstaande trein te komen. Ieder voor zich had uitgerekend dat er vanaf Arnhem geen laatste trein meer ging die hen nog diezelfde dag thuis zou kunnen brengen.

Het was immers ook nog eens Eerste Kerstdag.

Je zou denken dat er genoeg kantoorpikken, machinisten en buschauffeurs in het land zijn die een goed excuus konden gebruiken om verlost te worden van een heilig avondje met de schoonfamilie, maar de NS ondernam gewoon helemaal niets. Ondertussen braken er schermutselingen uit tussen mensen die uit die afgeladen trein waren gekomen en probeerden om zich massaal in een reguliere streekbus te vechten.

Dat had ik vaker meegemaakt. Voor mij, als iemand voor wie het onmogelijk is om op twee slechte heupen staande te blijven in een schommelende bus, was dat sowieso geen optie. Dan maar een taxi bellen. Door het jarenlange geblunder van de NS ben ik immers geheel gewend geraakt aan het onderhandelen met taxichauffeurs over langeafstandsritten.

De eerste taxi die ik gebeld had werd geclaimd door een groep Tokkies die beweerden eerder gebeld te hebben, maar ze wilden niet even in hun telefoon laten zien dat dit ook werkelijk zo was.

Twee wat oudere en wat hoerig uitziende dames van middelbare leeftijd hadden inmiddels een passerende automobilist die eruit zag als De Dood van Pierlala tot stilstand gebracht en dusdanig opgegeild met omhelzingen dat zij konden vertrekken. Uit de omlaaggedraaide raampjes van die auto juichend en middelvingers opstekend naar de achterblijvers verdwenen zij uit zicht.

Ik zat ongemakkelijk op de rand van een muurtje dit alles gade te slaan en dacht: Dit is Nederland, dat land dat ik al van kinds af aan niet serieus heb kunnen nemen.

Uiteindelijk kwam onze taxi en de chauffeur zag de menigte mensen die op een taxi stond te wachten en liet zich snel overtuigen om ons niet mee te nemen door een groepje criminele jongeren die met onwerkelijke bedragen fooi begonnen te schermen.

Inmiddels dacht ik: Laat iedereen in godsnaam maar eerst vertrekken, want ik wacht wel op de laatste taxi zodat ik in ieder geval mijn waardigheid kan behouden door geen al te vervelend gedrag te vertonen.

Een half uur later kregen we die taxi. Met een oplichter als chauffeur, maar een kniesoor die daar dan nog een punt van maakt en hij zette ons – na een korte stop zodat onze medepassagiers nog even konden pinnen – af bij Utrecht CS.

Ik was de laatste tijd nog niet op dat station geweest, maar ik keek mijn ogen uit. Een ware kathedraal heeft de immer falende NS daar neergezet. Je zou bijna gaan denken dat de NS haar passagiers serieus neemt. Schiphol steekt bleekjes af bij dat station, maar goed dan ga je de roltrap af naar het perron en vervolgens kom je in een ruimte terecht die eruit ziet als een deel van de oude, Duitse Atlantikwall.

Dan ben je meteen weer terug in de realiteit en weet je weer hoe de jongens en meisjes op de kantoren van de NS écht over passagiers denken.