Geplaatst op

Spookschrijver

Mijn moeder was een van de eerste bestuursleden van de Emancipatieraad. Mijn ouderlijk huis zat voortdurend vol met kettingrokende, militante dames die de nobele zaak van de emancipatie van de vrouw een warm hart toedroegen. Geen van hen had een eigen inkomen. Geen van hen had ooit meegemaakt dat de wekker ging om vijf uur ‘s ochtends om naar het werk te gaan. Het waren vrouwen uit de toplaag van de samenleving, getrouwd met mannen die over een ruim inkomen beschikten.

Daarmee wil ik overigens niet beweren dat hun taak in de maatschappij geringer was dan die van hun echtgenoten. Zij verzorgden en begeleidden de kinderen, zij luisterden naar het oeverloze geweeklaag van hun overspannen wederhelften, zij deden de boekhouding, zorgden voor een maaltijd op tafel en zetten ook nog het vuilnis buiten. Daar werden zij niet voor betaald. In het gunstigste geval werden zij beloond, maar alleen wanneer hun partner dat zo uitkwam. Een mooi horloge aan het einde van een vakantie die binnen budget was gebleven, een lullig autootje misschien als ze al over een rijbewijs mochten beschikken.

De emancipatoire boodschap moest natuurlijk uitgedragen worden in woord en gebaar. Het gebaar was zichtbaar in de vele vergaderingen en manifestaties en het woord werd geschreven door mij, een vijftienjarige jongen, een brave gymnasiumleerling met goede cijfers voor talen.

Kortom: ik was de spookschrijver van mijn moeder. Zij riep wat kreten en ik bakte daar een mooi stukje tekst van en dat werd dan door haar nog eens nagelezen en hier en daar aangepast. Vooral afgezwakt. Mijn moeder was niet echt het revolutionaire type. Het was niet de bedoeling dat mijn militante teksten bij bestuurslid prinses Margriet verkeerd zouden vallen.

Mijn moeder genoot van haar positie in de maatschappij. Zij wist ook met verve haar functie als voorzitter van het Katholiek Vrouwengilde te combineren met haar werk voor de Emancipatieraad. Het behoeft geen verdere toelichting dat ook die toespraken van mijn moeder door mij werden geschreven en dat vereiste een geheel andere toon. Het Gilde was immers wars van alles dat met emancipatoir beleid te maken had.

Toch rammelde ik de ene na de andere tekst uit de Royal typemachine die nog in de Tweede Wereldoorlog door de Amerikanen tijdens het Ardennenoffensief buitgemaakt was op de Duitsers. Een erfenisje van mijn grootouders.

Ik had moeten begrijpen dat mijn vader gelijk had toen hij zei: ‘Wat ben jij toch een ongelooflijke beroepsouwehoer, jij zou het nog ver kunnen schoppen in de politiek.’ In plaats daarvan was ik bijzonder trots dat ik elke boodschap, ongeacht de inhoud, naar tekst om kon zetten.

Een spookschrijver moet hoe dan ook op de achtergrond blijven en dat kostte mij geen enkele moeite, maar op een dag gaf mijn moeder een toespraak in een bomvolle zaal van het Jaarbeursgebouw in Utrecht. Ik reikte haar de toespraak aan die zij vergeten was in haar damestasje te stoppen en daarmee stond ik geheel onbedoeld opeens in de schijnwerpers. Mijn moeder werd door die situatie gedwongen mij voor te stellen aan het publiek als haar zoon.

Een vrouw met wild hennahaar in het publiek riep keihard naar het podium: ‘Nou, dat lijkt me ook een knap verwende jongen!’ en ik maakte een kleine buiging waarna ik mezelf hoorde zeggen: ‘Verwend, ja, maar niet door mijn moeder. Vooral door mijn vriendinnen.’

Het daverende applaus dat volgde zal ik nooit meer vergeten. Mijn vader had gelijk. Ik was een beroepsouwehoer.