Geplaatst op

La Dolce Vita (1)

Op mijn zestiende verboden mijn ouders me om een weekje met mijn vriendin naar Terschelling op vakantie te gaan. Niet omdat zij daar zelf een bezwaar tegen hadden, maar omdat de conrector van het gymnasium ‘s avonds op de deur had geklopt en mijn ouders vermanend had toegesproken. Er mocht geen sprake zijn van een relatie tussen dat meisje en mij, omdat wij niet uit hetzelfde milieu kwamen. Mijn vader was hoofd personeelszaken bij het plaatselijke waterleidingbedrijf en haar vader was directeur van verzekeringsbedrijf AGO dat later AEGON zou heten.

Het is nu amper nog denkbaar dat kinderen van twee families op zo’n manier van elkaar gescheiden werden, maar in het Leeuwarden van 1971 was dat niet opzienbarend. De familie van mijn vriendin had in verkiezingstijd een VVD-affiche voor het raam hangen en wij eentje van het CDA. De conrector was niet de eerste die bezwaar aantekende tegen onze kalverliefde. Haar vader had ook al een aangetekende brief aan de mijne verstuurd, waarin de man het einde van onze relatie probeerde af te dwingen. Hij was van oorsprong jurist en de brief stond vol met loze dreigementen, zoals het eisen van dwangsommen bij geen gehoor geven aan zijn verzoek.

Later zou hij zijn dochter eerst naar een kostschool in Engeland sturen en toen dat niet niet mocht baten, wilde hij haar ook nog naar een opleiding in Zwitserland sturen. Het zou onze liefde alleen maar spannender maken.

Onze gezinnen leken ook zo op elkaar. Haar moeder was alcoholist en mijn vader ook. Bovendien woonden we zo’n beetje in dezelfde straat.

De beste manier, zo had ik bedacht, om toch naar Terschelling te gaan, was mijn ouders om een Interrailkaart vragen en ze wijs te maken dat ik de wereld wilde verkennen. Met een Interrailkaart konden jongeren in die tijd vier weken voor weinig geld door Europa reizen. Mijn vader was een echte spoorwegfanaat dus ik kreeg nog zakgeld mee ook. Zo kwam het dat ik eerst met de Bergland Expres naar Innsbruck reisde om daar een ansichtkaart naar mijn ouders op de bus te doen en met het hetzelfde treinstel weer terug te reizen naar Nederland, waar ik me uitgeput bij mijn vriendin op Terschelling voegde.

Waarom zo omslachtig, zult u zich afvragen. Nou, mijn moeder was niet alleen behoorlijk helderziend, maar zij had ook nog een feilloze inschatting van de streken die ik zoal kon uithalen om toch mijn zin te krijgen. Haar zwakte lag in een ietwat sentimentele aard. Innsbruck en omgeving, dat was waar mijn ouders op huwelijksreis waren geweest. Die voor haar vast onverwachte zet van mij moest haar wel op het verkeerde been zetten.

Van die vakantie op Terschelling weet ik mij niet veel meer te herinneren dan dat seks, als je maar genoeg joints achter elkaar rookte, ongelooflijk prettig kon zijn. Voor die bewuste week was seks iets geweest dat voor mij behoorlijk ingewikkeld was. Ik kwam sowieso te vroeg klaar en met te vroeg bedoel ik ook letterlijk te vroeg. Ergens halverwege de penetratie. Mijn seksualiteit zou nog bijna een halve eeuw daarna gecompliceerd blijven, maar daar op die camping was er even een gevoel van ontspanning. Met de juiste middelen in mijn bloed was de hele exercitie aanzienlijk minder stressvol.

Na die week moest ik natuurlijk wel nog drie weken door Europa om de nodige vakantiefoto’s te maken en ansichtkaarten te versturen aan de familie in het zuiden van het land. Mijn moeder was heel secuur in dat soort dingen. Ik besloot me er makkelijk vanaf te maken en verstuurde in één keer een drietal kaarten aan iedereen en gaf die af bij de beheerder van een camping in de buurt van Venetië. Hij zou ze de volgende dag nog op de post doen. De kaarten kwamen minstens een half jaar later pas in Nederland aan en daarmee haalde ik mij heel wat verdenkingen op de hals. Was Hansje niet stiekem toch naar Terschelling gegaan?

Een ander probleem was dat ik niet zo goed in de gaten had gehouden wanneer mijn Interrailkaart zou verlopen, dus toen ik verder wilde reizen, was mijn kaart opeens niet meer geldig en mijn geld ook bijna op. Dat ik mij in Venetië bevond was trouwens geen toeval, want ik had in de bioscoop de film Death in Venice gezien van Luchino Visconti. Ik had niet veel van die film begrepen, zelfs niet dat het over de liefde ging die een oudere heer koesterde voor de veel te jonge, blonde Tadzio. Laat staan dat ik opgepikt had dat de oudere man met de naam Aschenbach een componist was die Gustav Mahler moest verbeelden.

Ik had bij het verlaten van de film onbedaarlijk moeten huilen en ik kon op geen enkele manier verklaren waarom, terwijl ik toch een redelijk goedgebekte jongeman was.

Terwijl ik zo doelloos zonder geld door Venetië slenterde, zag ik de ene na de andere parallel met de film. Je hoefde er geen symfonieën van Mahler bij te horen om de dreiging, die toen in Venetië hing, op de huid te voelen. Er lag een immens vliegdekschip voor anker en voor het eerst hoorde ik Amerikaanse toeristen de zwarte militairen op dat schip ‘boy’ en ‘nigger’ noemen.

Er heerste geen pest in Venetië zoals in de film, maar wel lagen overal verspreid door de stad zieltogende, of reeds gestorven katten. Ik sprak een paar woorden Italiaans, maar het werd mij bij navragen niet duidelijk wat de ziekte was waar de katten aan leden. Zichtbaar was dat ze tumoren hadden, dus gaf ik zelf maar een naam aan die ziekte. Builenpest. De sfeer van de film zat er nu goed in en toen een oudere man op het San Marcoplein me uitnodigde om een kop Cappuccino met hem te drinken en hij vervolgens ook nog vertelde dat hij klassiek pianist was, kon ik film en werkelijkheid niet meer van elkaar scheiden. Daar had ik trouwens sowieso minstens tot mijn dertigste ernstig last van, maar nu was ik me er zelfs niet eens echt van bewust.

Het is moeilijk voor te stellen, maar ooit was ik een betrekkelijk onschuldig jongetje.

Als een echte Tadzio zorgde ik dat ik verleidelijk genoeg was, maar ik sloeg zijn uitnodiging om hem te bevredigen af. Kennelijk heb ik dat niet met de juiste overtuiging gedaan, want hij nodigde mij uit om met hem mee te reizen naar Wenen waar hij een optreden zou hebben. Ik wist sowieso niet wat ik moest doen zonder geld, dus ik ben met hem meegegaan. Na een lange tocht in een gehuurde Porsche bleek de bestemming niet Wenen te zijn maar Graz. Daar kwam ik in een soort kruising tussen een conservatorium en een vakantieoord waar het barstte van de Amerikanen en andere toeristen die allemaal dezelfde liefde deelden: klassieke muziek.

De pianist die naar mijn beste weten Johnny Matthis heette, bleek daar met veel anderen afgesproken te hebben. Zo viel hij voortdurend om de nek van allerlei dames met een zwaar Amerikaans accent en stelde hij mij voor aan een Rus van wie beweerde dat het zijn kunstbroeder was. Borovski heette de man. Een bebaarde reus die zo de rol van Tolstoi in een film had kunnen spelen en gebroken Engels sprak. Daar waar ik de Amerikaan makkelijk van mij af kon houden, was de Rus wat vasthoudender. Elke nacht stond hij dronken op mijn deur te bonzen met het verzoek binnengelaten te worden, maar de deur was gelukkig van binnen afsluitbaar en overdag was hij nuchter en een absolute heer.

Langzaamaan begon ik te begrijpen waar het allemaal om draaide in dat conservatorium annex vakantieoord. Rijke Amerikanen, die zich in het thuisland met muziek bezighielden, konden daar voor veel geld overnachten en voor een fikse meerprijs een optreden krijgen in het door hun zo bewonderde Wenen op een niet geringe locatie. Zo ook mijn Amerikaan die tijdens een matineeconcert o.a. ‘Ich ruf zu Dir, Herr Jesu Christ’ van Bach ten gehore zou brengen. Maar voordat het zo ver was, moest er nog het een en een ander gerepeteerd worden. Ik zag mijn veilige positie daar aardig in het geding komen, want ik moest steeds vaker benadrukken tijdens uitjes dat ik geen geld had en Borovski’s acties ‘s nachts werden steeds vervelender. Ik klaagde daar over en Matthis zei: ‘Maar wat doe je hier dan? Je kunt toch weg wanneer je wilt.’

‘Ja, maar ik wil piano leren spelen,’ loog ik.

Dat was een van de meest onhandige leugens die ik had kunnen bedenken, want nu zat ik elke dag een uur lang met mijn pianist achter een witte vleugel, terwijl hij voortdurend mijn handen masseerde door ze in zijn kruis te drukken, terwijl hij me hijgerig aankeek. Ik wist dat ik daar weg moest, maar ik had, onervaren als ik was, geen idee hoe je zonder geld weer thuiskwam. Ja, liften, zoals dat in die tijd gangbaar was, maar hoe moest ik dan eten?

Terwijl ik al die beslissingen voor me uit zat te schuiven en ruim gefêteerd werd door de pianist, brak ook de dag aan van het matineeconcert. Ik leefde in de waan dat ik daar niet bij hoefde te zijn, maar ik werd naar het centrum van Wenen gereden. Daar kreeg ik een soort smoking en even later zat ik op de eerste rij met naast mij een meisje van mijn leeftijd dat ik nooit eerder had gezien. Tot op die dag had ik alleen ouderen gezien en ik vraag me nog steeds af waar ze haar toen vandaan hebben gehaald. Ook zij kwam uit Texas, Tennessee of een ander oord in het zuiden van de VS. Ze wilde amper een woord met me wisselen, maar week geen moment van mijn zijde. Ook werd zij voortdurend aan bezoekers voorgesteld als mijn ‘girl friend’.

Hoogtepunt of dieptepunt van het optreden was het moment dat mijn pianist tijdens een korte pauze opstond en als een ware salonjonker een diepe buiging maakte en uitriep: ‘Ich ruf zu Dir, Mein Herr!’, terwijl hij verlekkerde blikken in mijn richting wierp.

Dat was de druppel. In de receptie die op het concert volgde stortte ik mij bijna in de armen van een oudere Amerikaanse dame, van wie ik vond dat ze sprekend op Bianca Castafiore uit Kuifje leek. Voor wie Kuifje niet paraat heeft, dat was een dikke operazangeres die graag in de spiegel keek en daarbij: ‘Ha, ik lach bij het zien van mijn schoonheid in deez’ spiegel’ zong.

Ze had regelmatig even verlekkerd naar mij gekeken als mijn pianist, maar zij leek mij aanzienlijk minder gevaarlijk. Ik trok een pruillipje en vertelde haar dat ik honger had, in de hoop dat zij me uit het gezelschap zou bevrijden en mij uit eten zou nemen. Tot mijn stomme verbazing lukte dat. Ze nam mij mee naar een bijzonder chic restaurant en daar zaten we dan, ik opgelucht dat ik me van de pianist en Borovski had bevrijd en zij helemaal blij met mijn aandacht.

Toen de ober met de rekening kwam, legde hij die bij mij neer, maar ik wees inmiddels geroutineerd naar haar. Zij schoof de rekening echter terug naar mij en keek mij uitdagend aan. Ik wist nu echt niet hoe ik moest reageren en vluchtte naar het toilet. Na een minuut of wat daar gezeten te hebben, besloot ik dat er een einde moest komen aan die hele klaploperij en sloeg ik een ruit stuk in de toiletruimte en vluchtte via een pleintje achter het restaurant Wenen in.

(Wordt vervolgd)