Geplaatst op

Leraar Nederlands

Ik ben zo iemand die geen enkele opleiding heeft afgemaakt. Wat ik zo bewonder aan mijn partner, buiten het feit dat zij een immer opgewekte uitstraling heeft, is dat zij alleen al de kunstacademie twee keer heeft gedaan. Eerst de Vrije Academie in Den Haag, daarna de Koninklijke. Beiden keurig afgerond. Daarna vertrok zij met haar eerste echtgenoot, een wiskundige, die gastdocent werd aan de University of Austin, naar de Verenigde Staten. Om de tijd te doden, deed zij daar ook nog eens een jaar Art Studies.

Je zou kunnen denken dat zij een overdreven liefde voor opleidingen voelde, maar dat was niet zo, vooral bij de Koninklijke Academie in Den Haag voelde zij zich enorm geterroriseerd door haar docenten. Ze leefde daar écht in angst. Later in haar leven rondde ze ook nog een medische opleiding af met goed gevolg. Dat laatste kwam goed van pas, omdat ik als man niet alleen liefde nodig heb, maar vooral ook verpleging. Niet dat ik iets ernstigs mankeer of zo. Het zit gewoon in mijn karakter.

Zonder medische begeleiding ben ik nergens. Als het om mijn gezondheid gaat, zou ik eigenlijk onder curatele gesteld moeten worden. Zo ver gaat zij niet, maar ze voert wel een agressief groente- en vitaminenbeleid. Ik heb planten gegeten, waarvan ik niet eens wist dat ze bestonden. Schenk ik eens ‘voor de gezelligheid’ een glas alcohol in, dan gaat zij zo obstinaat doen dat ik inmiddels met enige trots kan melden dat ik al jaren goeddeels droog sta. Het werkt voor mij. Anders is één enkele fles Wodka op ‘n dag toch nét weer niet voldoende en dat trek ik op mijn leeftijd sowieso niet meer zo goed. Dan volgt er een kater die dagen aanhoudt en daar word ik niet vrolijker van en ik ben nu eenmaal zo iemand die van nature al niet zo vrolijk is, dus daar schiet ik niets mee op.

De reden dat ik zo’n hekel aan opleidingen heb, ligt volgens mij vooral aan de docenten waar ik zoal mee te maken heb gehad. Betweterige mannetjes en vrouwtjes die waarschijnlijk ooit een beter leven voor zichzelf bedacht hadden, maar toch in de valkuil van het lesgeven waren gerold en daar niet meer uit waren gekropen.

Met uitzondering van mijn leraar Nederlands A.C. Bosch, die ook de bloemlezingen Palet en Facet uitgaf, bundels die de opstandige jeugd verliefd moesten doen raken op de Nederlandse literatuur en natuurlijk ook in uiterst bescheiden vorm zijn inkomen moesten aanvullen. Hij was echter een gulle man die tien cent bood voor elke spelfout die we in de bloemlezingen aantroffen. Ik had aan het einde van elk lesjaar een portemonnee vol muntjes, genoeg voor een grammetje Rode Libanon. Mocht iemand mij hier op dit blog een (op inflatie gecorrigeerd) vergelijkbaar bedrag bieden, dan bezweer ik u dat mijn teksten voortaan foutloos zullen zijn.

In mijn tijd, ik weet niet of dat nu nog zo is, was het verplicht om opstellen te schrijven. Het onderwerp kreeg je dan van de docent aangeleverd. Ook toen al zag ik dat als een uitnodiging om eens een fikse berg nonsens op te hoesten en A.C. Bosch keek tevreden toe hoe ik A4 na A4 in ijltempo zat vol te krassen, terwijl de rest van de klas nog op de punt van ballpoint of potlood zat te zuigen.

Hij nam me na de les apart en vroeg mij of ik er iets voor voelde om mijn eigen onderwerpen te kiezen. Daar was ik heel blij mee. Nog in het geheel niet bewust van wat mijn toekomst zou bieden, vond ik dat die opstellen een verbindende vorm moesten gaan krijgen en zo kwam het dat ik aan een tijdschrift dacht met de titel Privé, een titel die toen nog niet bestond in de tijdschriftenwereld. Voor Privé bracht ik geheel fictieve journalistieke onderwerpen, zoals de buikschuivertest, een test die zich in mijn verbeelding bij TNO afspeelde en waar op een heus parcours met witte lijnen verschillende bromfietsen getest werden op hun remweg. De tester was steevast een jongen van mijn leeftijd en achterop zat een stevige TNO-blondine met hele grote borsten. Het ging dus niet alleen om de remweg zelf, maar ook om de sensatie die de bestuurder voelde bij het remmen, wanneer die borsten langs zijn rug omhoog schoven. Het was op het randje, maar A.C. Bosch gaf er een hoog cijfer voor.

In de tweede aflevering van Privé wilde ik meer sensatie. Ik schreef, met meer helderziendheid dan ik toen had kunnen bevroeden, vanuit een journalist die vaak zonder werk zat en in armoede leefde. Hij had een goudvis en een kat. De goudvis eiste een vriendin, bij voorkeur een zwarte Japanse met sierstaarten, zoals die pas op de markt waren gekomen. De kat had bij de buren gehoord dat er bij supermarkten inmiddels paté te krijgen was voor katten en weigerde voortaan nog brokjes te eten. De goudvis herinnerde de man aan zijn eisen door met regelmaat een siersteentje van de bodem te pakken en dat in de richting van de man uit te spuwen, wat er door de bolling van de glazen kom zeer bedreigend uitzag.

De werkloze journalist besloot dat zijn interview zeer bijzonder moest worden, wilde iemand genoeg voor zijn bijdrage betalen om zijn schulden af te betalen, dus hij nam de ambitieuze beslissing dat hij een interview met God zou schrijven. Hij wierp zich op een kruispunt voor een rode vrachtwagen, in het volle vertrouwen (hij was zeer katholiek) dat men hem na het interview weer omlaag zou sturen.

Bovengekomen moest hij eerst zijn vliegbewijs halen, maar dat bleek een makkie met zijn nieuwe vleugels. Daarna ging hij op onderzoek uit en hij ontdekte al snel dat God – tot zijn grote teleurstelling – een zware alcoholist was, die ook nog eens een driehoeksverhouding met Petrus en Judas had. Petrus was er voor de dagelijkse administratieve en huishoudelijke taken en Judas omdat hij zo goed in bed was.

Uiteindelijk kwam de dag van het interview. Na een paar niet al te zware vragen, kwam de man met de vraag die hem al jaren bezig had gehouden en dat was waarom God niet had ingegrepen, toen de holocaust zijn Uitverkorenen decimeerde. Er viel een ongemakkelijke stilte. God wist van niets. Petrus, aan wie alle boodschappen vanuit het aardse waren uitbesteed, begon te huilen en riep: ‘Ja, maar ik weet toch dat je weer meer gaat drinken, als je dat soort nieuws krijgt? En dan zie ik je helemaal nooit meer, want dan lig je tot ver in de namiddag bij Judas.’

Dat laatste ging te ver, niet voor A.C. Bosch, maar wel voor de rest van de docenten, toen hij het interview enthousiast ging voorlezen in de lerarenkamer.

Jaren later, nadat ik mijn eerste verhalen had verkocht, zocht ik hem op om hem trots mijn werk voor te lezen.

‘Wat jammer nou,’ zei hij na het eerste verhaal. Vroeger kon je zo mooi schrijven.’