Geplaatst op 2 reacties

Chef Handwerk

Ooit was ik Chef Handwerk. Daarmee breek ik even mijn verhaallijn, want in een aantal stukken hier spreek ik over mijn eerste baan als fotograaf voor Nieuwe Revu. Voor mijn gevoel klopt dat ook wel, want ik voelde mij zeer verbonden aan de Geïllustreerde Pers, de toenmalige uitgever van het tijdschrift, maar er gingen uiteraard nogal wat baantjes aan vooraf.

Zo was ik dus o.a. Chef Handwerk bij de UFAC. Als je die functie voluit hardop uitspreekt, dan kun je aan de dubbelzinnigheid helemaal niet meer ontkomen.

UFAC stond voor Utrechtse Foto Afdruk Centrale. Het bedrijf werd gerund door een oude man en zijn zoon. De meeste foto’s waren indertijd namelijk nog zwart-wit en het grootste deel van het personeel zat in het donker negatieven af te drukken achter machines die het meest leken op uit de kluiten gewassen naaimachines. Het papier werd aan de rol aangeleverd en dan schoof je een negatief onder het enige, kleine lichtpunt en dan kon je kiezen uit vijf toetsen die stonden voor het contrast van de afdruk. 1 stond voor het laagste contrast, 5 voor het hoogste contrast. De belichtingstijd werd verder automatisch geregeld. Je koos een knop en met je voet drukte je vervolgens op een pedaal en dan schoof je het volgende negatief onder het lampje.

Een kind kon de was doen, maar er was één klein probleem. De op die manier tot stand gekomen foto’s moesten in de helverlichte gang door de oude eigenaar beoordeeld worden. De man leefde in voortdurende ontkenning van het feit dat hij staar had, dus foto’s die een hoog contrast hadden, keurde hij meteen goed en foto’s met een normaal contrast werden steevast afgekeurd.

Waar je ook op deze godvergeten planeet rondloopt, je zult altijd mensen aantreffen die zelfs de meest geestdodende activiteiten met het grootst mogelijke verantwoordelijkheidsgevoel uitoefenen. Zo was er een vrouw op onze afdeling die zonder meer de mooiste afdrukken maakte, maar haar werk werd uiteraard steeds afgewezen. We hoorden haar dan even snikken, maar vervolgens plaatste ze een nieuwe rol in de machine en met een beetje geluk werd de nieuwe reeks afdrukken beoordeeld door de zoon van de baas. Meestal was dat ook wel zo, want de ‘overmakertjes’ deed je natuurlijk niet in de baas zijn tijd, maar na vijven en dan was de ouwe allang naar huis en dan beoordeelde zijn zoon, met twee gezonde ogen, het werk. Zo kwam ze dan toch, met veel onbetaalde overuren, nog door haar niet geringe werklast heen.

Zelf heb ik dat probleem nooit gehad. Na de eerste ervaring met de kwaliteitscontrole van de oude eigenaaar, drukte ik alles gewoon af met knop vijf, want dan vond hij ze prachtig en liep ik een keer tegen de jonge aan, dan zei hij hooguit: ‘Nou, misschien de volgende keer een tikje minder contrast.’

‘Komt in orde, baas!’ riep ik dan vrolijk en plaatste de volgende rol. Ik ben nu eenmaal een pragmaticus.

Zo kwam het dat ik snel carrière maakte binnen het bedrijf. Op een ochtend werd ik door de ouwe in zijn kamertje geroepen en hij vertelde me dat ik mezelf vanaf nu Chef Handwerk mocht noemen. Dat betekende in de praktijk dat ik een aparte donkere kamer tot mijn beschikking kreeg die ik moest delen met Assistent Handwerk.

Wij hadden een aanzienlijk minder zware werkdruk, want in die tijd vonden mensen het al wild als een foto niet op 9×12 centimeter werd afgedrukt, maar op het imposante formaat WPK, oftewel Wereld Postkaart. Ik ben vergeten wat de exacte maten van een WPK waren, maar ik neem aan 10×15 centimeter, en ook die foto’s werden op de rol geprint.

Bij die donkere kamer moet u zich trouwens niet te veel voorstellen. De ruimte had ongeveer de grootte van een badkamer in een rijtjeshuis. De Assistent en ik konden vrijwel geen handelingen verrichten zonder elkaar aan te raken. Daarnaast was de Assistent, die zijn pensioen naderde, qua hygiene nog echt ‘old school’. Hij ging er prat op dat hij uitsluitend op zaterdag onder de kraan ging en hij sloeg ook wel eens een weekje over. De doka had geen airco, dus zijn lucht in combinatie met de geur van de toen gangbare chemicaliën was gruwelijk. Op den duur wende je eraan, maar waar ik in het geheel niet aan kon wennen was het eeuwige gemompel van mijn Assistent.

U moet weten dat in die tijd de eerste gastarbeiders in Nederland lang genoeg hier werkten om zich te kunnen permitteren eenmaal per jaar terug naar het thuisland te gaan voor vakantie. Ze namen dan een goedkope camera mee en zetten daarmee de hele familie op de groepsfoto. Meestal voor de zekerheid buiten in de knallende zon. Die camera’s hadden dan de keuze tussen een schaduw, een wolkje en een zonnetje voor de belichting. Helaas was het zonnetje in het land waar de camera’s gemaakt werden heel wat minder fel dan de zon in Noord-Afrika, die ook nog eens weerspiegeld werd door woestijnzand.

Keek je tegen de olijfgroene dokalamp naar zo’n negatief, dan zag je hoofdzakelijk zwart met een paar lichte stipjes. Dat betekende in de praktijd dat zo’n negatief, om redelijk afgedrukt te worden, belichtingstijden van meer dan drie of vier minuten nodig had. Hoe groter het formaat, des te langer de belichtingstijd. Dat kon oplopen tot een kwartier per afdruk.

Hij was waarschijnlijk een van de eerste Nederlanders die – in deze tijd – extreem rechts genoemd zou worden, dus al bij het zien van een naam als Ali of Mahmut op de werkenvelop had hij de schurft in. En daarna begon het gemompel tijdens het belichten: ‘Kom, godverdomme! Kom! Kom, godverdomme, kom!’ Dat was zijn manier om het einde van de belichting, bepaald door een Agfa Variomat, af te wachten.

Hoor dat maar eens een middagje aan. Ik voelde een diepe weerzin naar die man. Dat was geheel wederzijds, want hij kreeg als Assistent alleen dat soort negatieven, terwijl ik als Chef hoofdzakelijk het werk voor het Utrechts Nieuwsblad leverde en natuurlijk dat van een enkeling die grote foto’s ontdekt had, zoals de wat oudere echtgenoot van Martine Bijl, die door zijn leeftijd begrepen had dat alles wat jong en fris is, nu eenmaal niet eeuwig zo blijft, wat hem kennelijk motiveerde om Martine vrij regelmatig schaars of in het geheel niet gekleed op de gevoelige plaat te zetten.

Als Chef Handwerk behang je daar de muren van je donkere kamer mee, maar je komt nooit in de verleiding het materiaal aan de hoogstbiedende te verkopen.

Het noodlot trof ons uiteindelijk in twee etappes. Op een maandagochtend kwamen mannen met overalls de machines van het amateurwerk lichtdicht maken. Mensen die twintig jaar of langer met elkaar in pais en vree in het donker hadden zitten werken, kwamen nu opeens onder bakken met neonlicht te zitten. Het ene na het andere conflict brak uit. Het was kennelijk toch een andere ervaring als je bij iemands woorden ook een gezichtsuitdrukking kon zien. Twee collega’s, die al jaren een geheime relatie met elkaar hadden, verbraken hun romance wat resulteerde in het vrijwillige ontslag van de een.

In de donkere kamer werden de baden waarin de afdrukken ontwikkeld en gefixeerd werden vervangen door een gleuf in de muur waar we het vel papier na belichting in schoven. Ik zeg het simpeler dan het was. Achter die gleuf bevond zich uiteraard een state of the art ontwikkelmachine. Het apparaat verspreidde penetrante geuren die via een slang weer teruggeleid werden naar de donkere kamer. Dit laatste om de directeur en zijn zoon, die in de aangrenzende ruimte werkten, niet in de giftige dampen te zetten.

Ik kreeg al snel jeuk en eczeem op de meest onverwachte plekken. Oudere collega’s noemden dat ‘de dokaziekte’.

Voordat ik me echter definitief ziek kon gaan melden, kwam er een onverwacht bezoek van de Arbeidsinspectie. Dat kon in die tijd nog zo maar gebeuren. Het kwaadaardig ondernemen was nog niet tot religie verheven en werknemers hadden nog rechten, ook als ze niet voor de overheid werkten. Ja, ik weet het, truth is stranger than fiction.

Ik mocht niet meer terug naar de UFAC en ik werd voorgeleid aan een commissie van wijze, oude socialisten met een achtergrond in het vakbondswerk. Zij concludeerden in een walm van sigaren- en sigarettenrook dat mijn werkomstandigheden ongezond waren en dat ik recht had op een werkeloosheidsuitkering die 24% hoger lag dan mijn laatstverdiende salaris. Daarmee werd duidelijk dat ik ook nog eens onderbetaald was voor mijn werkzaamheden. Dat werd ook bevestigd. Ik ontving een cheque van de gemeente waarmee het deel dat de werkgever gekort had op mijn salaris alsnog met terugwerkende kracht werd uitbetaald.

Zelden heb ik mij zo rijk gevoeld.

2 gedachten over “Chef Handwerk

  1. Ik heb in de jaren tachtig bij de UFAC gewerkt bij de zoon. Grappig zo’n verhaal over de vroegere ufac te lezen. Ik werkte in de doka.

    1. Dan had je mijn baan. )

Reacties zijn gesloten.