Geplaatst op

Drankverbod op de gracht

Ooit woonde ik in een prachtig pand aan de Herengracht dat geheel gevuld was met nare mensen. Op de begane grond woonde een kunsthistorica die met gemak vijf of zes flessen wijn opdronk om daarna uren te brallen en raaskallen op een manier die een fatsoenlijke prostituee zou doen blozen. Op de bovenste verdieping woonde een echtpaar dat zo krenterig was dat ze regelmatig taxi’s achteruit eenrichtingstraten lieten inrijden om goedkoop hun bestemming te bereiken. De middenetage was het domein van een dikke pedoseksueel die wars was van glasbakken en zijn wekelijkse voorraad van dertig of veertig wijnflessen gewoon op willekeurige dagen in een open vuilniszak op straat zette.

Het waren beslist mensen in goede doen, maar zonder uitzondering hadden ze op z’n minst een of twee bijzonder asociale karaktereigenschappen die een huurder van een sociale woning snel dakloos gemaakt zouden hebben.

Ik paste prima tussen deze mensen. Als ik niet bezig was de bloeddruk van de pedoseksueel omhoog te jagen, dan stortte ik mij wel op de krenterige bovenbuurvrouw en ik had sowieso een zeer hechte band met de kunsthistorica die dagelijks nieuwe redenen verzon om mij als doelwit van haar verbale oprispingen te gebruiken.

Toch hield ik mij verre van meer onschuldige activiteiten met medebewoners, zoals het mierenneuken over geld in de Vereniging van Eigenaren en het op de stoep, door hen ook wel het bordes genoemd, samen nuttigen van een wijntje zodra het eerste bleke zonnetje aan de hemel verscheen.

Dat eerste begrepen ze wel, maar dat laatste veroorzaakte veel onbegrip. ‘Kom er toch bijzitten en neem ook een glaasje,’ zei de kunsthistorica die tijdens de eerste twee flesjes best te pruimen was en zelfs over een zekere, misschien wat krampachtige, charme beschikte.

‘Nee,’ riep ik dan resoluut. ‘Ik drink uitsluitend op de stoep als ik mijn huis uitgezet word of na een verkoop bij executie van mijn roerende zaken door de Belastingdienst.’

Dan glimlachten ze wat, maar het was duidelijk dat geen van hen zich kon voorstellen dat het leven ook wel eens consequenties kon hebben, zoals op straat gezet worden na vier maanden huurachterstand. Of omdat je een ambtshalve aanslag niet helemaal sluitend kon weerleggen bij gebrek aan een creatieve boekhouder.

In hun leven gebouwd op aandelen, rechtszaken en sluwe acties was geen ruimte voor zoiets. De vuilnisman liet zich wel eens vijftig Euro in de zak steken en fungeerde dan voortaan als glimlachende flessenruimer. De kunsthistorica werd wel eens ergens op de stoep gelegd om haar roes uit te slapen of door een boze amant van een trapje geduwd, zodat zij een tijdje met stokken moest lopen. Het krenterige echtpaar moest wel eens te voet naar huis omdat ze door een taxichauffeur uit de auto waren gezet.

Klein leed kenden ze wel, maar het grote leed werd met zure mondjes en de hulp van een duur advocatenkantoor snel in een mooie doofpot omgetoverd.

Ik denk weinig aan mijn oude buren, tenzij ik opnieuw met een van hen geconfronteerd word. Zo zag ik een jaar of wat geleden een verkoper op de Haarlemmerstraat met het hoofd tussen de knieĆ«n achter zijn toonbank zitten. Op de vraag wat hem mankeerde vertelde hij mij dat de eerder genoemde krenterige bovenbuurvrouw hem tientallen televisies uit het karton had laten halen om te kijken welke het geschiktst zou zijn voor haar boudoir. Vier uur had de man zo staan ploeteren op een snikhete dag want hij was door leeftijd en zwaarlijvigheid allesbehalve lenig, toen de krenterige ex-buurvrouw uiteindelijk verzuchtte: ‘Ach, laat u eigenlijk maar zitten. Ik had beter mijn bril mee kunnen nemen, dan had ik die televisies uiteraard veel beter kunnen beoordelen.’

Zo dichtbij het leed dat mijn oude medebewoners met plezier veroorzaken bij hen die op hun weg komen ben ik sindsdien niet meer geweest. Wel las ik op Twitter dat bij het eerste zonnetje dit jaar de gemeente zo onder druk was gezet dat het alcoholverbod op de grachten in recordtijd was opgeheven.

Ik begrijp wel ongeveer hoe dat zo tot stand is gekomen.