Geplaatst op

Evenwijdige lijnen

Iedereen zal zijn eigen stokpaardjes berijden, wanneer hij of zij zich in het open riool van social media begeeft. Ik ben daar geen uitzondering op. Ik verdenk mezelf ervan dat ik social media alleen tot mij neem wanneer ik zin heb om me eens stevig te ergeren. Aan het einde van een uurtje doelloos scrollen moet ik steeds weer tot de conclusie komen dat mijn eigen meningen waarschijnlijk ongeveer net zo beperkt zijn als die van anderen en dat brengt dan toch wat rust in mijn hoofd.

Terwijl ik dit noteer, adviseert mijn in Gutenberg ingebouwde Grammar Fascist dat ik tot de conclusie komen beter niet kan gebruiken omdat het stilistisch niet zo mooi is. Na lang nadenken bedacht hebben, dat zou beter zijn. Die regels code die samen een soort kunstmatige intelligentie vormen en mij ongevraagd van taaladvies voorzien, die weten meer van stijl dan ik. Het zou arrogant van mij zijn om te denken dat die ook veel fouten maken, want dan zeg ik indirect dat de wetenschappers die het programma geschreven hebben weinig van taal of stijl hebben begrepen. Ik moet in deze barre tijden, althans dat lees ik vrijwel overal, vooral aan de kant van de wetenschap staan.

Er wordt veel gehoorzaamheid gevraagd van de moderne mens en dat brengt mij terug naar een boswandeling met pater Austriclinianus Klaver OFM en zijn hond Scotus, vernoemd naar de vermaarde theoloog en filosoof.

Het moet ergens in 1974 zijn geweest. ‘Pater, waarom is het toch zo dat gymnasium alfa in lager aanzien staat dan gymnasium bèta?’ vroeg ik hem.

‘Tja, dat is zo gegroeid,’ zei pater Austriclinanus, terwijl hij een stok ver van zich afwierp om de moddervette Scotus tot wat beweging te dwingen.

‘Dat snap ik niet,’ antwoordde ik, ‘door talen verdiep je jezelf immers ook in andere culturen en leer je, of probeer je althans, dat wat ogenschijnlijk vreemd of anders is te doorgronden en uiteindelijk te begrijpen. Die exacte vakken zijn vooral leervakken gebaseerd op voorgebakken wetten. Noem ze rekenvoorbeelden waar je in moet gelóven, anders kom je niet verder. Je moet eigenlijk een behoorlijk dociele natuur hebben om met dat abstracte denken uit de voeten te kunnen.’

‘Gelóven?’ Austriclinianus klonk geïrriteerd. Hij was toch theoloog en je moest bij hem niet aankomen met een uitspraak dat exacte vakken iets met religie van doen zouden hebben.

Ik had gelukkig een voorbeeld paraat: ‘Gisteren werd het axioma besproken dat zegt dat twee evenwijdige lijnen elkaar snijden in het oneindige en toen dacht ik even hardop en zei ik dat het snijden in het oneindige van die twee lijnen wel het best denkbare bewijs was dat die lijnen toch niet zo evenwijdig waren als ze in eerste instantie leken te zijn.’

‘Nou?’

‘Toen werd ik de klas uitgestuurd.’

Hij keek me even bezorgd aan. Hij had hoge verwachtingen van mij en de klas uitgestuurd worden verstoorde dat beeld.

Koppig als ik ook toen al was ging ik voort met mijn betoog. ‘Als het van buiten leren en voor zoete koek aannemen van rekenmodellen, wat toch vooral een passieve activiteit is, in hoger aanzien staat dan je tot het uiterste verdiepen in onze geschiedenis en andere culturen, dan zegt dat iets over wat er later in de maatschappij van onze generatie verwacht gaat worden.’

‘Dat zie ik niet meteen zo voor me,’ zei Austriclinianus. Hij had zich verheugd op leuke gesprekken over theologie, zoals we die wel vaker voerden. Over dat god, hemel en hel waarschijnlijk niet bestaan, maar dat ze mensen, die niet al te stabiel van geest zijn, wel veel steun en begeleiding bieden in het dagelijks leven. Dat soort onderwerpen.

‘Nou, volgens mij heeft de maatschappij meer behoefte aan mensen die gehoorzaam uitvoeren wat door anderen al bedacht is, dan mensen die een onderzoekende en kritische natuur hebben.’

Nu moest hij eindelijk weer eens lachen. ‘Ja, daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben. Maar is dat niet altijd zo geweest?’

‘Dat zou ik niet weten, pater, maar we weten allebei dat de katholieke kerk er groot mee is geworden.’

Pas veel later zou ik leren dat het axioma in ons meetkundeboek een verkeerd inzicht gaf of verkeerd geformuleerd was. Twee evenwijdige lijnen snijden elkaar niet. Dat wist men al in de late Middeleeuwen.

Pater Austriclinianus Klaver OFM is inmiddels dood, vermoed ik zo. Dus hem kan ik het niet meer vragen, maar stond ik nu aan de kant van de wetenschap toen ik de klas uitgestuurd werd? Of was ik gewoon ongehoorzaam? Of had ik in de woorden van de premier gewoon effe normaal moeten doen?

Die maatschappij van gehoorzame geesten is er overigens wel gekomen. Dat had ik toch goed voorzien met mijn zestien jaar oude warhoofd.