Geplaatst op

Intermezzo

Je moet als oude man altijd zorgen dat je, wanneer je over persoonlijke zaken schrijft, de teksten een beetje luchtig of vrolijk houdt, anders krijg je al snel te horen dat je verbitterd bent. Dat is een onjuiste inschatting van mensen die onvoldoende ervaring met het leven hebben. Oud worden is overleven en hoe langer je overleeft, des te meer mensen je ziet wegvallen en des te duidelijker wordt hun rol in je leven. Iets wat afgesloten is, laat zich veel makkelijker analyseren dan iets wat nog volop in beweging is. De optelsom van die analyses biedt weliswaar een breed inzicht, maar wel een uiterst subjectief inzicht. Ieder ander zal met dezelfde inzichten andere conclusies trekken.

Op een bepaalde leeftijd krijg je wel een soort vogelperspectief. Neem Eberhard van der Laan. Ik heb hem een onbetrouwbare jurist genoemd en tegelijkertijd gesteld dat hij een fantastische burgemeester was. Als je oud genoeg bent, kunnen die gedachten in volmaakte harmonie naast elkaar bestaan. Toch zal Van der Laan in de komende stukken een onverkwikkelijke rol gaan spelen in mijn notities over wat zich de afgelopen decennia in mijn leven heeft voltrokken. Zou ik een opportunist zijn, dan zou ik Van der Laan geheel uit mijn stukken houden, want dan verbreed ik mijn beperkte lezerspubliek aanzienlijk. De lieve man is immers de enige kettingroker in Amsterdam die de eer te beurt is gevallen om heilig verklaard te worden. Misschien op Johan Cruiff na.

Uiteindelijk is schrijven niet veel meer dan woorden dusdanig aaneenrijgen dat je de lezer niet al te veel in zijn gezicht hoest, om het maar even eigentijds te stellen. De lezer moet een eigen belevingswereld kunnen vormen. In ieder geval moet je lezers af en toe iets aanbieden dat aansluit bij wat ze diep in hun hart eigenlijk altijd al gedacht hebben. De lezer verbazen kan en mag, maar uitsluitend gedoseerd. Bij mensen die graag lezen moet je je nu eenmaal geen uit hun bol gaande revolutionairen voorstellen.

Daarnaast moet het werk ook nog eens mensen bereiken. Een van onze grootste schrijvers, A.F.Th. van der Heijden was nooit te beroerd om een touringcar vol plattelandsvrouwen, die een dagje Amsterdam deden, even een voor een de hand te schudden en persoonlijk toe te spreken. Dat verkoopt meer boeken dan een actie van de Athenaeum boekhandel.

Toen ik een paar stukken geleden de kolossale open deur intrapte dat ‘het heden en het verleden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, zeker in deze stad’ wist ik dat ik daarmee de sympathie zou winnen van iedereen die zich diep in zijn hart een dichter voelt. Gerard Reve heeft het over de kracht van het cliché gehad in zijn Verweylezing en Charles Bukowski schreef; ‘If you can get 3 to 5 on cliché, put down everything you’ve got.’

Nu ben ik geen Reve en geen Bukowski. Ik ben een fotograaf, een filmer, een uitgever, een programmeur, een vormgever en derhalve gedoemd in alles wat ik doe middelmatig te blijven. Het enige compliment dat mij wel eens ten deel valt is dat mijn werk ‘leest als een trein’ en dat mag geen serieus argument heten. De werkjes in de Boeketreeks lezen ook als een trein. Er is aanzienlijk meer nodig dan dat om iets waardevols te schrijven.

Mijn partner, die mij in de zes jaar dat we elkaar kennen, vooral gezien heeft in de rol van fotograaf of filmer en nu al dagen naar het getik van mijn toetsenbord zit te luisteren vroeg mij of ik wraak aan het nemen was, of dingen van mij af aan het schrijven was.

Dat denk ik niet. Waar ik nu mee bezig ben, dat is veel beschamender. Ik schrijf uit doodsangst. Ik heb COPD en ik woon boven een verpleegtehuis in het midden van een COVID-19 hotspot, waar het wemelt van de millenials die schijt hebben aan de lockdown. Aan hun gedrag kun je zien dat we wat harder hadden moeten inhakken op leeftijdsdiscriminatie, in plaats van voor de bühne een wetje aan te nemen dat verder niet gehandhaafd werd.

Ik wil niet naar een IC, dus een besmetting is meteen vrijwel zeker een doodvonnis. Voordat het zo ver is, wil ik nog een paar dingen gezegd hebben.

Dat is alles. Zoals altijd wordt er meer achter mijn acties gezocht dan er werkelijk is. Toen mijn eerste en laatste roman uitkwam werd ik zittend aan een tafel in een restaurant geïnterviewd door mensen van HP/De Tijd. Ik had het terloops over mijn fysieke mank zijn, eigenlijk meer om me te verontschuldigen voor de kruk die ik bij me had, maar ze hadden die kruk niet eens gezien. Zoals journalisten niet echt kunnen kijken, zo kunnen fotografen niet echt luisteren. We zijn immers een land van specialisten.

Mijn mank zijn werd verheven tot metafoor: Hans van der Kamp, een manke pornobaron, met het ene been in de literatuur en met het andere in de porno.

Fuck, yeah. Als je dat serieus laat bezinken, dan moet je concluderen dat geen van beiden waar is. Alleen journalisten hebben dat talent. Op de keper beschouwd heb ik geen ‘literatuur’ geschreven die de moeite waard is voor een vermelding in de geschiedenis en ik heb ook nooit echt ‘in de porno’ gezeten.