Geplaatst op

Linke Soep

In de slaapkamer ligt Gemma op de roze bedsprei. Haar linkerhand is met een stuk elektriciteitsdraad aan een gietijzeren poot van het bed vastgebonden. Met haar vrije hand drukt ze een filtersigaret uit in een kopje. De neonbak aan het hoofdeinde verspreidt een groen licht over haar bijna naakte lijf.

‘Karel, jongen, waar blijf je toch? Ik ben je vrouw en jij laat me wachten. Dat gaat zo niet,’ mompelt ze, maar hij hoort haar niet, want hij staat in het schuurtje waar hij op de punten van zijn westernlaarzen spuwt om ze vervolgens krachtig met een borstel te lijf te gaan. De inspanning doet hem goed.
Als Gemma haar hoofd van het kussen opricht, steunt ze bij het beeld van haar geërgerde hoofd in de berg vlees die door de kapspiegel aan haar voeteneinde wordt weerspiegeld.
‘Mijn moeder had gelijk,’ bromt ze voor zich uit. ‘Ze moesten soep van me koken, het vet eraf scheppen en er een nieuwe van boetseren.’
De neonbuis begint te knipperen. De vastgebonden hand beperkt haar bewegingsvrijheid. Ze vloekt. Waarom had ze zich ook vast laten leggen met de belofte dat hij terug zou komen om een man te zijn? Ze had beter kunnen weten.
‘Gemma kan wel wachten. Dat vindt Gemma wel geil. Gemma heeft immers nooit gedeugd,’ schreeuwt ze tegen het goed geïsoleerde plafond. Met kracht haalt haar vrije hand uit naar het spaanplaten omhulsel van de lamp en het knipperen stopt terstond.
Er komen tranen in haar ogen. Voor hem ben ik ziek natuurlijk, denkt ze. Gemma is gek. Gemma wil geslagen worden. Gemma is een viespeuk.

Ik zal je leren met de buurman te flirten, denkt Karel als hij tweemaal door de kniëen gaat om zijn veel te krap geworden leren broek wat rek af te dwingen. Ik zal je leren. Hij trekt een kam door zijn vette haar en pakt een leren jek dat aan een spijker naast de deur van het schuurtje hangt. Het leer voelt koud tegen zijn blote bovenlijf.
‘Wacht maar tot ik werk heb,’ zegt hij, terwijl hij de punten van de kraag omhoogslaat. ‘Dan bepaal ik hier wat er gebeurt. Dan zul jij eens wat meemaken.’
De make up die Gemma heeft aangebracht om haar man tot de daad te brengen begint door te zweten en haar vingers dreigen gevoelloos te worden. Waarom laat hij haar toch wachten? Ze weet het zeker. Het is haar lijf. Hij zal wel denken…Gemma krijgt toch geen ander. Gemma is veel te vet.
Als ik geld verdien, denkt Karel, dan koop ik een oude rode Camaro en dan scheur ik de horizon tegemoet. Dan neem ik een vrouw die van mij houdt, ook in mijn blote reet, zonder dat leren pak en die laarzen. Stampend beklimt hij de trap naar de slaapkamer.
Wat een herrie zo’n dweil evenzo goed nog maakt, denkt Gemma. Straks zweet hij bloed. Straks kan hij weer niet.
De deur zwaait open. Karel blijft staan. Toch is het altijd weer nieuw, denkt hij, als hij haar ziet liggen. Zijn ogen zoeken de plekjes in de kousen waar ze ladders met nagellak een halt heeft toegeroepen. Het ontroert hem.

Waarom kan hij niet gewoon bij haar kruipen? Het beeld van de buurman komt hem voor ogen. Hij ziet de man in zijn BMW stappen. Op weg naar de stad.
‘Wat sta je daar nou te schutteren?’ fluistert Gemma. ‘Laat eens wat zien.’
‘Laat jij maar wat zien,’ zegt Karel.
Langzaam en niet zonder raffinement spreidt Gemma haar benen. Het gemak, waarmee ze dat doet, denkt hij. De hoer!
Als bevroren blijft hij zo aan haar voeteneinde staan. Seconden klikken zinloos weg op de wekkerradio totdat Gemma met een gedecideerd gebaar haar benen weer sluit. De schlemiel, denkt ze. Hij had op haar kunnen springen, haar aan kunnen raken op zijn minst. Ze lag hier niet voor niets vastgebonden voor hem.
‘Je houdt niet van me,’ snikt ze.
‘En jij gaat scheef. Jij deugt niet!’ zegt Karel. Hij probeert zakelijk te klinken, maar zijn stem is schor van de woede die in hem opwelt.
Vooruit dan maar, denkt Gemma. Ze trekt haar vieste gezicht en haar ogen boren zich in de zijne. ‘Weet je wat jouw probleem is? Ze hebben jou met de nageboorte verwisseld. Het goede deel hebben ze aan de hond gevoerd. Die heeft het smakelijk staan oppeuzelen. Die laat zich niet bedrie…’
Verder komt ze niet. Zijn vlakke hand is al op haar wang neergedaald. Hard, waarschuwend hard. Niet hard genoeg om zoden aan de dijk te zetten, weet hij.
Haar hoofd lijkt van beton. Onwrikbaar ligt ’t in het kussen, de ogen vol spot, de mond in een honende grimas.
‘Je bent geen man,’ sist ze.
Hij moet harder slaan. Zo hard dat het stil wordt in haar hoofd. Dat er zoveel pijn is dat alle pijn in zichzelf oplost. Weer daalt zijn hand neer. Haar oor begint te suizen.
‘Zijn lul is lekker toch groter,’ fluistert ze verbeten.
Hij slaat tot hij niet meer kan slaan, totdat elke spier in haar lijf verslapt in verzadiging. En dan komen de tranen. Als een pasgeboren dier met nog gesloten ogen wringt hij zich aan haar boezem. Koesterend gaat haar hand door zijn haar.
‘Kom maar, beest van me. Kom maar bij je tante Gemma aan de borst. Het is allemaal van jou, dat weet je toch, sufferd.

Als de pijn geblust is in liefde, wordt het grote licht ontstoken. Het elektriciteitsdraad wordt losgewurmd en een sigaret wordt met een trillend vuurtje aangestoken.
‘Laat jij de hond uit?’ vraagt zij.
‘Dat spreekt voor zich,’ antwoordt haar echtgenoot die meteen het slaapvertrek verlaat. Zijn vingers zijn stijf en hij heeft moeite de hond goed aangelijnd te krijgen, maar eenmaal buiten lijkt het leven weer te kloppen. De hond schijt zonder dralen en de avondlucht is helder en fris.