Geplaatst op

Nederlandse waar

Voor meer informatie over deze oude reeks korte verhalen over hoerenlopen, zie de eerste aflevering: Betalen moet iedereen


Nederlandse waar

Door de willekeurig uitgeschopte pompoenslippers op het hoogpolig en de manier waarop ze erbij lag, leek het alsof ze onverwachts door verkeer van rechts was geschept. De omstanders die ‘Niet bewegen tot de dokter komt!’ riepen, bevonden zich echter alleen in mijn hoofd. En ze riepen meer dan dat. Ik moest klaarkomen, dat was duidelijk. Dat had ze me al tweemaal met een schraal gegrom te kennen gegeven. En de omstanders in mijn hoofd maanden tot spoed.

HoerentekeningenHet lukte me maar niet, ondanks het optimistische: ‘Koopt Nederlanse Waar, dan helpen wij elkaar!’, waarmee ik naar binnen was gegaan. Ik omhelsde haar nu zelfs echt, alsof ik van haar hield, iets wat ik anders niet deed. Bij hoeren koos ik meestal voor de push-up positie om ze van mijn gewicht te bevrijden. Je wist immers nooit welke dienst ze hadden; of ze net wakker waren of dat je de tiende was.

De mannen die het wel goed met haar hadden gekund, waren zeemannen geweest, naar het inktgeprikte anker op haar arm te oordelen. Jongens van De Wit!

Aan de andere kant van het dichtgetrokken velours werd op het raam getikt. Ze opende haar ogen. ‘Jaahah?’

‘Nel?’ Het was een mannenstem.

‘Ja, wat is er?’

‘Of je nog wat moet hebben. Ik gaat naar Keessie…’

‘Wacht effe…’ Ze stond in één vloeiende beweging op. Een milliseconde ervoor was ik nog in haar geweest en nu lag ik met kop en kruis op twee bruine badlakens. Elke spier in mijn lijf had gecapituleerd. Ik was van haar af gegleden als een laken.

Ze liep naar de deur en een ijzige vlaag sneed langs mijn billen. ‘Wat neem je zelf?’

‘Een bal en een patatje oorlog,’ antwoordde de man die ik nu aan zijn gezicht herkende als de bijgoochem die de ingang van de steeg in de gaten had gehouden. ‘Geef mij dat dan ook maar,’ zei ze. De deur werd gesloten en ze trok het gordijn weer dicht. Slordiger dan ze het eerder had gedaan, want ik zag de schichtige ogen van een klant voorbijschieten. Ze liep naar het bed, bleef even staan om de pompoentjes uit te schoppen en krabde onder haar netje. ‘Of had jij soms ook wat gewild?’

‘Eigenlijk wel, ja.’

‘He, verdomme,’ zuchtte ze, terwijl ze zich onder me schikte. ‘Heb je erge honger?’

‘Het valt wel mee,’ antwoordde ik. Ze leek er een kin bij te krijgen van zorg om mijn honger, maar ze zag er alleen maar liever door uit. De omstanders verdwenen uit mijn hoofd en ik zag alleen nog zeeheld Van Speyk voor me. Het hoofd fier omhoog, het einde in zicht.