Geplaatst op

Rooms leed

Ik doe niet veel. Ik verwaarloos mijn websites. Ik ben niet sociaal op de daarvoor uitgerolde media. Wel zit ik veel in de trein, op weg naar mijn stokoude en doodzieke moeder. Ik doe boodschappen voor haar, maak het toilet en de keuken schoon, en ik loop met een stofzuiger door het huis. Af en toe controleer ik haar zuurstofapparaat en verder eten we ijsjes en stroopwafels, terwijl we naar herhalingen van het journaal kijken. Mijn moeder merkt dat niet meer zo. Ze heeft het breedst denkbare pakket televisiekanalen maar sinds haar longoedeem leeft ze in de overtuiging dat wanneer Nederland Een niets te bieden heeft, dat er dan op de andere kanalen ook weinig te beleven valt.

Mijn moeder en ik konden het nooit zo goed met elkaar vinden. Als enigkind werd ik steevast vergeleken met de neven en nichten die bij haar in de omgeving woonden en die deden alles beter dan ik. Ze trouwden vroeg en begonnen al even vroeg aan kinderen. Zij vergaten nooit een Kerstkaart te sturen. Terwijl ik een losbandig leven leidde in verre steden. Utrecht, New York en Amsterdam. Bovendien schreef en fotografeerde ik voor een aanstootgevend tijdschrift met veel bloot en sensatie. Ik was open over mijn ambivalente seksuele geaardheid en ik maakte met regelmaat een einde aan een relatie die geen geluk bracht en zoiets doe je eigenlijk niet in een Rooms milieu.

Een leven lang kreeg ik de vraag naar mijn hoofd waarom ik niet zoals de rest van de familie kon zijn. Dus toen mijn moeder doodziek werd voelde ik mij verplicht een aantal van die geliefde familieleden te benaderen maar hun interesse was matig. Er kon zelfs geen beterschapskaartje van af, laat staan dat ze een ziekenbezoekje aflegden.

Zo zit mijn moeder nu in haar laatste maanden of jaren opgescheept met een zoon die in niets is wat zij van een zoon had verwacht. Tegen het decor van tientallen familieleden die zo’n beetje bij haar om de hoek wonen maar niets van zich laten horen, steek ik nu onverwacht positief af, alhoewel mijn moeder zodra ze wat adem heeft me nog steeds graag herinnert aan wat ik zoal niet goed doe in mijn leven.

We zijn tot elkaar veroordeeld en daardoor ook indirect gedwongen onze vetes van weleer bij te leggen, een moeizaam proces dat toch elke week meer vorm krijgt. Ik ontdek dat ik zielsveel van haar hou en mijn moeder denkt tegenwoordig even na voordat ze weer een verwijt in mijn richtig slingert. Hechter dan we nu zijn, zijn we in 63 jaar niet geweest.

Kom ik thuis aan de Nieuwmarkt dan wil ik aan het werk. Fotograferen, websites updaten, video editen, dringende administratieve klusjes afhandelen, maar ik kom tot niets.

Ik heb het allemaal al een keer eerder meegemaakt met mijn vader die min of meer van me eiste dat ik mijn werk neerlegde om bij hem te zijn in het laatste half jaar van zijn leven. Ik heb hem langzaam zien wegteren aan longkanker, zonder enige medische hulp, en zonder morfine. Wij, de Van der Kamps sterven op nogal Spartaanse wijze.

Op een avond wilde ik even terug naar huis om me zonder bekritiseerd te worden schaamteloos vol te laten lopen met alcohol, het café in te gaan en zo mogelijk nog wat meer dubieuze pret te beleven.

‘Zie je dan niet dat ik lig te sterven,’ zei mijn vader toen ik hem meldde dat ik een paar dagen naar huis wilde. Nu was mijn vader iemand die al op zijn dertigste voortdurend dacht een hartaanval te hebben, terwijl dat steevast niet zo bleek te zijn, dus ik nam zijn opmerking niet serieus genoeg. ‘Ach Pap, je bent er heus nog wel als ik overmorgen terugkom.’

Terwijl ik in de trein zat, ergens tussen Nijmegen en Amsterdam, is hij overleden. Ik zou het mezelf nooit vergeven.

Nu voer ik alles wat van me gevraagd wordt als een robot uit, ik denk niet na, ik probeer een menigte gevoelens te onderdrukken en heb ik wel een moment geheel voor mijzelf dan staar ik wat naar het plafond, terwijl ik vecht met beelden van een moeder die ademt met behulp van een ronkend apparaat dat zuivere zuurstof maakt van gewone lucht.