Geplaatst op

Terug naar het klooster

Als jongeman las ik geen kranten. Voor mij was de krant iets waar mijn vader zich achter verschool wanneer hij het oeverloze gekwebbel van mijn moeder en mij zat was. Dat er ook informatie in een krant zou kunnen staan, daar kwam ik pas veel later in mijn leven achter.

Wel las ik veel boeken. Alle boeken die ik maar te pakken kon krijgen, als ze maar niet uit een bibliotheek kwamen, want dat vond ik vies. Een beetje smetvrees had ik wel. Toen ik in 1998 een website begon met gratis eBooks, noemde ik die niet zonder reden DBZS, oftewel De Bibiliotheek Zonder Snotjes.

Wat las ik in mijn jeugd? Alles, geloof ik. Van absoluut prullerige oorlogsverhalen tot en met de hele reeks Amstel Klassieken die door mijn moeder was aangeschaft. Mijn bibliotheek was de boekenafdeling van de enige HEMA waar nog geen spiegels hingen. Maar kranten las ik niet, zoals ik al zei, en dat zorgde voor een totaal gebrek aan kennis van actuele informatie. Er was immers nog bijna geen televisie en van radio hield ik ook al niet zo, omdat ik thuis altijd toegeschreeuwd werd dat ik mijn mond dicht moest houden als G.B.J. Hiltermann voor de duizendste keer ging uitleggen hoe alle narigheid in de wereld aan het communisme en Rusland in het bijzonder te danken was.

Later heb ik nog eens een paar maanden naast Hiltermann gewoond aan de Prinsengracht en reken maar dat ik naar hartelust wraak heb genomen. De details zal ik u, maar vooral mezelf, hier besparen.

Dat gebrek aan kennis van actuele aangelegenheden had zekere voordelen. Kwam ik in trein of bus, dan hoorde ik mensen met elkaar praten over zaken waar ik totaal geen benul van had en dan was ik zwaar onder de indruk. Elke idioot leek de namen van vrijwel alle ministers te kennen en je hoefde niet lang te luisteren om te weten dat ze niet, zoals ik, moeite hadden om te snappen wat het verschil was tussen de Eerste en de Tweede Kamer en vooral waarom ze niet andersom genummerd waren.

Zo leerde ik langzaam leven met het inzicht dat schooltoetsen weliswaar hadden uitgewezen dat ik bijzonder intelligent was, maar dat ik voor het gewone bus- en treinverkeer eenvoudigweg niet slim genoeg was.

In het zoeken naar vriendschappen schoof ik dan ook graag aan bij mensen die urenlang konden uitleggen hoe het echte bestaan, buiten mijn belevingswereld om, in elkaar stak. Zo had ik een vriend die steevast het boek Quantum Physics onder zijn arm droeg als we op weg naar een terrasje gingen en een ander, die altijd een Vrij Nederland bij zich droeg en achter elke struik de CIA dacht te zien. Mijn belangrijkste vriendin leuterde mij het hoofd suf over het existentialisme en drong mij allerlei boeken op waar ik nachtmerries van kreeg, zoals Niemand is onsterfelijk van Simone de Beauvoir en De muur van Jean-Paul Sartre.

In het bijzijn van die doorlopend goedkope wijn uit kartonnen pakken zuipende intellectuele hangjongeren, begon ik mij steeds dommer te voelen. Zo dom dat ik er depressief van werd. Ik begon mij zelfs met enige regelmaat maanden af te zonderen in een kamertje zonder ooit de gordijnen open te doen, en zonder enig besef van tijd. Dan draaide ik rustig driehonderd keer achter elkaar: Send in the clowns van Frank Sinatra, terwijl ik toch een echte Stonesfan was. De enige manier om uit dat isolement te komen, diende zich als het ware vanzelf aan. Na twee of drie maanden huurachterstand werd ik meestal wel op straat gezet. Zo kwam het dat ik alleen in de stad Utrecht al meer dan vijftien keer ben verhuisd.

Dan stond ik ondervoed en enigszins psychotisch op een stoep, waar de vriend van de Zwarte Gaten me heel trouw opwachtte met een bakfiets om weer een andere plek voor me te zoeken.

Ergens midden in die wanhoop besloot ik op bezoek te gaan bij de man die mij – wellicht uit kwade wil – wijs had gemaakt dat ik bijzonder begaafd was. Dat was de Franciscaner pater die mij theologie en filosofie had gegeven op school. Ik zocht hem op in Dokkum, waar het Bisdom hem niet zonder ironie pastoor had gemaakt van een kleine parochie, omdat hij in grotere gemeenten in Limburg steeds weer in opspraak was gekomen door zijn seksuele voorkeuren. Ik benoem dit opzettelijk wat vaag, omdat u toch wel weet waar ik het over heb.

Hij zat in een keukentje, bewaakt door een pinnige non die om de vijf minuten kwam controleren of hij nog wel aan de juiste kant van de tafel zat. Het keukentje was geheel leeg op de gebruikelijke rekwisieten na. Er hing zelfs geen crucifix. Wel lagen er twee boeken naast het fornuis. 1000 Recepten voor de Slanke Lijn en het Nieuwe Testament.

Op tafel lag een brief van het Bisdom, waarin formeel gemeld werd dat hij niet geacht werd aanwezig te zijn bij de plechtigheden rondom de komst van de Paus, omdat de Heilige Vader had aangegeven alleen onbevlekte handen te willen schudden. Of dat zo letterlijk in die brief stond, weet ik niet meer, maar zo vertelde de gekwelde pastor het mij. Hij was duidelijk wanhopig en hij bekende mij regelmatig te twijfelen aan zijn roeping. Zo kende ik hem in het geheel niet. Hij was degene die mij ooit had uitgelegd dat hemel en hel bedacht waren voor het gewone volk en niet voor mensen zoals hij en ik.

Ik voelde mij op dat punt in ons gesprek een psychiatrisch patient die steun kwam zoeken bij een nog veel grotere gek. Even overwoog ik de reden van mijn komst te verzwijgen, maar geheel onverwacht zei hij: ‘Je ziet er zo somber uit, jongen, wat is er toch met je aan de hand?’

Ik veegde een lok haar voor mijn ogen weg en deed mijn best om er zo verleidelijk mogelijk uit te zien.

‘Ik weet het niet precies, pater, maar ik voel mij zo dom.’

Met een ruk sprong hij overeind. Zijn buik deed de tafel wankelen en het geluid alarmeerde de non die binnenschoot, mij diep in de ogen keek en vroeg of alles nog wel in orde was. Ik knikte en zij verliet de kamer met de blik van aan wanhoop grenzende bezorgdheid.

Wild gebarend liep de pater door de kamer. ‘Dom, nee, lieve jongen. Jij was wel de minst domme van allemaal. Oorspronkelijk, zul je bedoelen, jij bent oorspronkelijk en dat is zeldzaam in deze tijd van nablaters!’ Hij ging helemaal in zijn betoog op en ik besloot niet meer te luisteren. Of beter, het lukte me niet meer om te luisteren. In mijn hoofd dwaalde ik door verlaten kloostergangen en herleefde ik de angst, de vervreemding en de eenzaamheid die ik daar had gevoeld.

Hij bracht me nog, ondanks protesten van de non, naar huis in zijn DAF. Ik vroeg hem bij aankomst of hij nog even boven wou komen voor een kop koffie. ‘Nee, dat zou maar raar overkomen,’ zei hij en ook die uitspraak snapte ik niet. Wat heb je in hemelsnaam aan intelligentie, dacht ik op de trap naar mijn etage, als je vrijwel niets begrijpt en je op je 22ste nog steeds je veters niet kunt strikken.