Geplaatst op

Tijdschrift Neerlandistiek

Thomas Rowlandson - Private Amusement
Thomas Rowlandson – Private Amusement

Ik geef het ruiterlijk toe. Zo af en toe lees ik het tijdschrift Neerlandistiek, hoewel ik toe moet geven dat Neerlandici niet de meest prettige mensen zijn die ik in mijn leven heb ontmoet. Ik vergelijk die groep taalkundigen graag met amateurfotografen. Hun technische kennis van lenzen, camera’s en de laagste prijzen voor apparatuur is encyclopedisch, maar een interessante foto maken ze zelden of nooit.

Zo weet een Neerlandicus altijd precies waar alle komma’s wonen, terwijl onze grammatica de schrijver toch een zekere vrijheid geeft. Was het niet de letterkundige Heldring die op uiterst humoristische wijze kon uitleggen hoe een verkeerd geplaatste komma in een internationaal verdrag een oorlog kon provoceren? Ik dacht het wel. Of zijn uitleg zo humoristisch was, dat weet ik nu niet meer zo zeker, maar dat ik mij die stelling nog herinner is veelzeggend.

Sommige stukken in Neerlandistiek maken me razend, maar andere teksten in hetzelfde tijdschrift troosten me juist weer diep. Zo hoort het. Geen eenheidsworst waarmee een bepaalde doelgroep op afroep bediend wordt, maar een virtueel samenzijn waarin visionaire lieden net zo nadrukkelijk aan het woord komen als de meest verstofte letter- en kommaneukers. Samen zullen we immers met onze taal ten onder gaan of gelauwerd worden.

Gisteren las ik een stuk van Marc van Oostendorp waarin hij het weblog als genre benaderde en dat deed hij op bijzonder liefdevolle wijze. Hij noemde twee auteurs die door hun uitgeverij aangemoedigd worden om ‘meer op het web te doen’, omdat die acties immers het krappe promotiebudget niet zo belasten en vervolgens ging het over blogs die hij niet wilde noemen omdat de makers zijn benadering mogelijk als kritiek konden ervaren. Daar spreekt toch echt liefde uit voor het vloeibare woord zoals wij dat kennen van het Internet. Zo’n houding zie je niet vaak bij taalwetenschappers.

Door geen namen te noemen voelde nu werkelijk iedereen met een weblog zich aangesproken. Al even liefdevol poneerde Van Oostendorp de stelling dat spelfouten een charmant kenmerk zijn van blogs.

Als jonge stukjesschrijver las ik veel werk van Gerard van het Reve en de man liet geen gelegenheid voorbijgaan om uit te leggen dat zijn manuscripten geheel foutloos naar de uitgeverij werden verzonden. Ik geloofde dat. Tot ik bij zijn toenmalige uitgeverij mijn eigen manuscript inleverde en tegen de eindredacteur zei: ‘Zo foutloos als het werk van Reve zal het wel niet zijn.’ De redacteur reageerde door een paar vellen manuscript van Reve uit een lade te trekken en ik zag wat ik nooit had willen zien: Reve maakte spelfouten. En nee, er was geen sprake van creatief woordgebruik, het waren gewone spel- en taalfouten.

Later leerde ik meer schrijvers kennen die om de haverklap spelfouten maakten of zelfs licht dyslectisch waren. Schrijvers met een indrukwekkend oeuvre.

Als redacteur maakte ik ook kennis met een paar auteurs die werkelijk nooit een spelfout in hun teksten hebben en van hen heeft vrijwel niemand ooit gehoord, simpelweg omdat ze wel kunnen spellen, maar niet kunnen schrijven. Het zijn helaas twee onafhankelijke disciplines. Zij die over beide talenten beschikken zijn gezegend.

Vandaag was er meteen een lang stuk in Neerlandistiek, geschreven door Suzanne Aalberse, onder de cryptische kop: ‘De hetterigheid van outfitten’. Het stuk pretendeerde dieper in te gaan op de eerder geplaatste bijdrage van Marc van Oostendorp, maar ging natuurlijk vooral over spel- of taalfouten. Zonder schroom erkende de auteur zelf fouten te maken omdat ze nu eenmaal slordig is.

Dat is nu precies de troost die alleen Neerlandistiek kan bieden.

De rest van het betoog deed mij denken aan de oude rubriek Een gouden tientje voor uw brief van het zwaar ondergewaardeerde tijdschrift Margriet. (In dat tijdschrift zul je namelijk zelden of nooit een spelfout vinden.)

Ik citeer: Het dagboekmoment: eergisteren hoorde ik een puber voor de spiegel zeggen: ‘dit outfit is helemaal mijn stijl’. Ik vroeg haar het nog een keer te herhalen. En toen vroeg ik haar een bijvoeglijk naamwoord erbij te zetten. Voor haar is het ‘leuk outfit’ en ook ‘het outfit’. Je kunt wel ‘deze outfits’ zeggen hoor, zei ze lief. Maar niet in het enkelvoud ‘deze outfit’. Dat klinkt een beetje buitenlands.

Voor de puber is outfit dus een onzijdig woord.

Nou en? Vreemd? Nee! Een outfit zoals een rok of broek mag door iedereen gedragen worden en is daardoor geheel in lijn met deze tijd genderneutraal. Niet onzijdig, want aan dat woord zouden bepaalde groepen in de maatschappij aanstoot kunnen nemen.

Een braaf eigentijds meisje, als u het mij vraagt, met een goed sociaal gevoel. Laten we niet vergeten dat taal niet het eigendom is van taalwetenschappers maar van de mensen die zich van die taal moeten bedienen. En wat beweegt is nog lang niet dood moet u maar denken.