Geplaatst op

Mijn naam is Gans (2)

Alexander Donskoi bleek een voortvarend gastheer. Hij vroeg me wat ik het liefst wilde zien in Moskou omdat het immers mijn eerste bezoek is en hij stelde het Rode Plein voor. Op de een of manier sprak me dat niet aan. Al voor mijn vertrek had ik besloten dat ik het liefst de oude Loebjanka gevangenis wilde zien. Zowel de tolk, een meisje dat me voortdurend in het Italiaans aansprak, als Alexander begrepen dat niet helemaal. Ze kwamen met alternatieven zoals een indrukwekkend gebouw uit de tijd van Stalin, waarvan de naam me nu is ontschoten.

De Italiaans sprekende tolk

Misschien wilde ik naar de Loebjanka omdat ik ooit een Engelstalige roman had vertaald; The Commissar’s Report van Martyn Burke. Tijdens die klus had ik een bijna ongezonde interesse ontwikkeld voor Feliks Dzerzjinski, de oprichter van de geheime dienst Tsjeka en de ijzeren arm van Stalin.

Je kunt sowieso als man van middelbare leeftijd niet naar Moskou gaan om naast een ietwat zwoel ogende juffrouw in een taxi plaats te nemen zonder je een heel klein beetje James Bond te voelen, hoe belachelijk dat ook moge klinken. Het merendeel van wat ik over Rusland wist was immers gebaseerd op fictie, niet op harde feiten.

Bij de Loebjanka had ik me een groot gebouw voorgesteld met misschien wat bijgebouwen, maar nu bleek het een klein dorp te zijn geworden waar de organisatie en het ambtenarenapparaat van de KGB gehuisvest waren. Loebjanka had zelfs een eigen metrostation en mijn voornemen een foto van mezelf te laten maken voor de hoofdingang, waar ooit Djerzjinski dagelijks voorreed in zijn revolutionair gepimpte Rolls Royce, moest komen te vervallen omdat niemand wist waar dat gebouw stond en of het nog wel bestond.

Uiteindelijk werd het een foto ergens op het Loebjanka-terrein met een gebouw op de achtergrond waar niemand de geschiedenis van wist. Het fotograferen daar was hoe dan ook lastig omdat overal bontmutsen op wacht stonden met karabijnen om de schouder. Het was onvermijdelijk dat mij verboden werd nog langer foto’s te maken en Alexander haastte zich naar de wacht toe te lopen (zie foto vorige bijdrage) terwijl schuin achter mij een van de twee andere mutsen zijn karabijn van de schouder haalde.

Ik moest mijn paspoort laten zien en de gezichten klaarden op. Ik was Nederlander en daardoor kon ik in de ogen van de wachten geen spion kon zijn. Een land waar Nederlanders zonder voorbehoud vertrouwd werden? Dat kon nooit helemaal gezond zijn. Een beetje teleurgesteld voelde ik me en vooral bezorgd over de toekomst van dit land.

Doordat ik het bezoek aan het Rode Plein voor gezien had gehouden, durfde ik tegen het voorstel om in een oud restaurant waar nog de authentieke Russische keuken geserveerd werd niet te protesteren. Zo kwam het dat ik even later voor het eerst en hopelijk ook voor het laatst Borsjtsj at. Met bewondering keek ik naar Dmitri, rechterhand van Donskoi, die een bord vol met geleibrokken gevuld met duistere substanties met een blik van verrukking in zijn ogen verorberde. Hoe lang ik ook naar die brokken staarde, het werd mij niet duidelijk waar ze mee gevuld waren. Paardenhersenen? Schapenkloten?

Gelukkig was er ook een salad bar en wodka.

Hoe gezellig het ook was en hoe vriendelijk Donskoi ook naar me deed, er zou vroeg of laat over zaken gesproken moeten worden en dat gebeurde dan ook na de maaltijd. De Italiaans georiënteerde tolk begreep vrijwel geen woord van wat ik zei, waardoor Alexander aan mijn Engels begon te twijfelen in plaats van het hare en voordat ik het wist zaten we als kemphanen tegenover elkaar.

Na een minuut of tien wilde ik nog maar één ding. Zo snel mogelijk naar huis.