Geplaatst op

Ramses (3)

Het eerste wat me opvalt als we de voorkamer van zijn woonruimte aan de Herengracht betreden, is de gelijkenis met de interieurs die ik gekend heb van keurige, studerende meisjes in het midden van de jaren zeventig. De blauwe vloerbedekking, het tweezitsbankje en de lege wijnflessen. Alleen de verzameling geluidscassettes overal op de vloer, het lege zakje wiet, de evenzo lege pakjes pijnstillers en de overvolle asbakken doen vermoeden dat dit niet de woonruimte van een studente Frans is.

Rechts van de schoorsteen hangt een portret van de zanger, naar zijn zeggen geschilderd door een vijftienjarig meisje. Het is een leeftijdsloze Ramses die schoonheid uitstraalt zonder pijn. Aan de andere muur hangt een groot wit canvas, dat hij zelf van plan is te beschilderen. ‘De hele stad hangt vol met mijn werk. Zodra ik wat geschilderd heb, geef ik het weg.’ Het laagje nicotinegeel dat als een film over het doek ligt doet vermoeden dat hij momenteel andere ambities heeft.

De ‘clearance’ wordt tussen de post uitgehaald. ‘Ik moet het je gewoon laten zien. Ik ben zo ontroerd!’ Inderdaad toont het formulier dat de heer R. Shaffy vrij is van HIV antibodies. Het formulier heeft echter niet de misschien zo bedoelde liefdesprikkelende uitwerking op me. Ik denk aan een vriend die jaren eerder aan een vreemde vorm van leukemie overleden is. Het woord AIDS bestond nog niet eens. Aan mij hoefden ze geen geld meer uit te geven om voorgelicht te worden. Straks in het nu voor de hand liggende bed zal het nog genoeg door mijn hoofd spoken. Formulieren baren me sowieso alleen maar angst in, ongeacht hun inhoud.

Het gesprek komt op mij en ik vertel dat ik wel eens iets in de journalistiek doe. Een uitspraak die me meteen doet vragen of hij het vervelend vind om zo iemand in zijn huis te hebben. ‘Wat voor kwaad zou jij me nou kunnen aandoen?’ zegt hij, niet zonder spot in de ogen. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik nog voordat zijn lippen de mijne raken.

De zon komt op en de gracht verliest iets van het effect van opeengestapelde doodskisten dat ik er steeds weer bij zonsopkomst in moet zien. Mijn echtgenote moet nu ongeveer wakker worden en zich afvragen waar ik uithang. ‘Ik moet eigenlijk mijn vrouw bellen,’ zeg ik, terwijl ik me los maak uit de omhelzing en een tweede flesje Duvel open. Als ik haar aan de lijn heb, is de eerste vraag waar ik ben. Ik wil het zeggen, maar ik vind het opeens een beetje pedant klinken. ‘Misschien moet hij het zelf maar zeggen,’ opper ik en geef de hoorn door.

‘Met Maxime’s,’ zegt Ramses. Er volgen nog drie andere even bizar gekozen namen en ik pak de hoorn weer van hem af.

‘Ramses?’ vraagt mijn echtgenote. ‘Goed geraden,’ antwoord ik droogjes, maar ik ben geschrokken. Als ik de hoorn heb neergelegd, ben ik nog steeds bij haar. Hoe heeft ze dat in godsnaam kunnen raden? Ramses vindt het schitterend. ‘Dat is de vrouw jongen. Zij weet het al. Hahaah! Wij hebben een verbond! Jij en ík.’

Later vertelt Ramses dat hij bij de buurman – hij wijst naar boven – in hypnose is en dat hij in trance met een vrouw geslapen heeft. Hij maakt wilde bewegingen met zijn middel en hij lacht. Als hij me vervolgens met ernstige blik meldt dat hij uitsluitend homoseksueel is, verbaast me dat. Er is iets in zijn strelingen en de manier van zoenen die mij, in tegenstelling tot wat ik ervaar bij andere mannen, een vrouw doet voelen, al kan ik niet verklaren waarom.

Hij zet een bandje op. Een opname waarbij hij geen tekst zingt, maar geluiden produceert die spontaan in hem opkomen. Het klinkt me Russisch in de oren. ‘Mijn moeder was Russisch,’ zegt hij met een serieuze blik. ‘Ja, ja,’ antwoord ik, matter dan ik bedoel. Ik realiseer me opeens dat ik zoveel van hem gehoord, gelezen en gezien heb, dat de mogelijkheid tot het normaal uitwisselen van personalia als voorspel bij hem alle kracht verloren heeft. Bijna alles wat hij me voor het eerst vertelt, hoor ik minstens voor de tweede, derde of vierde keer.

In plaats daarvan spelen we een spelletje. Ik raad de emoties achter de klanken van zijn stem. Hij denkt steeds even na om me dan vervolgens iedere keer weer gelijk te geven. Alleen uit het enthousiasme waarmee hij ‘ja’ zegt of ‘ja!’ roept, blijkt wanneer ik echt goed zit.

Het lied eindigt met een paar hele ingetogen keelklanken die doen denken aan een dier in het nauw. Hij draait de volumeknop die al ver boven de vervormingsgrens staat afgesteld terug, kijkt me verontschuldigend aan en haalt zijn schouders op alsof hij de witte wijn die hij voor de opname gedronken zegt te hebben, verantwoordelijk wil stellen voor deze klanken. ‘Schaamte!’ roep ik. Eerst betrekt zijn gezicht, dan pakt hij mijn hand en zegt met wat dronken ernst lijkt dat ik hem begrijp. Dat het heerlijk is dat er iemand is die hem begrijpt.

Er volgt een regen van complimenten: dat ik zulke mooie ogen heb, dat hij zich thuis voelt bij me. I bet you say that to all the boys, denk ik, maar ik betrap mezelf er wel op dat ik als een braaf meisje uit de provincie in zijn armen lig te zwijmelen.

(wordt vervolgd)