Geplaatst op Geef een reactie

Beste Rutger Groot Wassink (6)

Deel 6

Beste Rutger Groot Wassink,

Ik ben zo blij dat u van de partij bent waar ik op heb gestemd, want ik vrees dat mijn kleine publiek hier, wanneer ik eenmaal klaar ben met deze reeks, zich gaat afvragen of ik niet eigenlijk vooral de PvdA door het slijk heb willen halen.

Ik ontken dat. Ik heb niets tegen de PvdA. Graag zou ik zelfs een fusie zien van linkse partijen, maar wel nadat grondig gecontroleerd is of de partijen die zich al jaren links noemen, zich ook nog daadwerkelijk links durven op te stellen.

>>>>>

Min of meer parallel aan de stukjes voor Propia Cures en het daaruit voortvloeiende kort geding, kreeg ik belangstelling vanuit een geheel onverwachte hoek.

Toen ik het huis van de moeder van mijn zoon betrad, lag er een aanmoedigend briefje op de trap van mijn huisarts Rob Oudkerk. Zo’n kleine receptbriefje met de opbeurende tekst: ‘Laat nou gewoon een nieuwe heup plaatsen, dan ben je van de pijn af.’

Het klopte dat ik mank was en veel pijn leed als een laat gevolg van een ongeluk op mijn twaalfde, maar ik had de gemiddelde levensduur van een kunstheup afgezet tegen mijn leeftijd en ik wilde op mijn oude dag ook nog kunnen lopen, dus uitstel was voor mij een prioriteit. In ieder geval was dat mijn officiële standpunt, maar ik zal vooral bang zijn geweest.

Mijn ex gaf ook regelmatig boodschappen door van Oudkerk. Zij was namelijk door alle gedoe rond mijn conflicten met Dikke Charles en ook onze scheiding, die al langer onvermijdelijk leek, ‘in therapie bij Rob’ zoals ze het zelf noemde.

Aanvankelijk vond ik dat wel lastig, want mijn zoon en ik waren immers ook patient bij Oudkerk. Ik had mijn ex dan ook gevraagd of zij dat medisch en ethisch niet een beetje onverantwoord vond. Haar reactie was: ‘Rob zegt dat het wel kan.’ Het werd mij duidelijk dat mijn ex een grote bewondering voor onze huisarts koesterde, dus ik liet het maar zo, alhoewel het niet fijn voelde dat ik – mocht ik ziek worden – tegenover een huisarts kwam te zitten die een eenzijdig, maar zeer gedetailleerd beeld van mijn privéleven had.

Anderzijds begreep ik Oudkerk ook wel, want mijn ex was een bijzonder aantrekkelijke vrouw. Het type fotomodel dat stewardess was geworden. Blond en grote borsten, u kunt zich er vast wel wat bij voorstellen.

Op een dag werd het onvermijdelijk om toch een bezoek aan de praktijk te brengen, omdat ik het vermoeden had een SOA opgelopen te hebben. Tijdens een scheiding wil je nog wel eens wat uitproberen, en zoiets komt dan niet onverwacht. Ik stond wat onzeker tegenover hem en hij lachte me toe om de spanning wat te breken, terwijl ik mijn broek begon los te knopen.

‘Nee, nee, hou die broek maar aan, ik weet zo wel wat het is,’ zei hij, terwijl hij een recept uitschreef.

Op de terugweg naar huis, begon ik aan complottheorieën te lijden. Ik had nog wel eens seks gehad met mijn ex, al was dat zelden gebeurd. Het zal toch niet zo zijn, dacht ik, dat ik die SOA indirect van hem opgelopen heb via mijn ex? Na nog even wat frisse wind opgesnoven te hebben, oordeelde ik dat het hele gedoe met de gijzeling en de rechtzaak me paranoïde had gemaakt.

Niet lang daarna kreeg ik een longonsteking en Oudkerk liet weten dat hij de diagnose wel telefonisch kon stellen en hij zou een recept klaar laten leggen. Mijn vriendin ging die ophalen en zij kwam met een enorme plastic tas van de apotheek terug. Daar zat niet alleen penicilline in en Fluimucil zoals gebruikelijk was, maar ook allerlei zaken die je geacht bent als patient zelf aan te schaffen, zoals thee, thijm, etc.

‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt,’ zei mijn vriendin die het laatste jaar HBO Verpleegkunde deed. ‘Die man houdt van jou!’

‘Ja, of van iemand anders,’ zei ik kreunend en steunend, terwijl ik weer onder de dekens dook en een nieuw gevecht met mijn verdenkingen begon.

De eerste dag dat mijn zoon weer bij me was, kwam hij glunderend binnen en riep: ‘Papa, weet je dat de dokter overal haartjes heeft?

Oké, ik was dus niet paranoïde.

Mijn ex belde mij de volgende dag met de opmerking dat Rob zo geïnteresseerd was in mijn stukjes voor Propria Cures. Want weet je wel dat Rob zelf ook schrijft?’

Nee, dat wist ik niet.

Ik vertelde het hele verhaal aan een vriendin die kinderpsychotherapeut was en op dat moment in de Valeriuskliniek werkzaam was. Zij vond het een schandaal en ze legde me uit hoe gevaarlijk zo’n situatie voor de ontwikkeling van mijn zoon was. Ik kon haar visie uiteraard wel waarderen.

In al haar naïviteit, vertelde ze het verhaal in geuren en kleuren in de kantine van de Valeriuskliniek, zich niet realiserend dat de echtgenote van Oudkerk daar ook werkzaam was, plus nog een zwager. Vanaf dat moment ben ik de Valeriuskliniek steevast de Familiuskliniek gaan noemen.

Ook kwam ik er te laat achter dat Oudkerk als Nummer Drie op de kieslijst van de PvdA stond. Zo kwamen wij zij aan zij in Het Parool te staan, hij als de fietsende huisarts (die zich overigens steevast in een BMW verplaatste) en ik als de Manke Pornobaron.

Hoogtepunt van het leed werd de dag dat mijn moeder mij blij en opgewekt belde: ‘Hans, Hans, snel, je moet de televisie aanzetten!’

Ik zapte wat heen en weer en ja hoor daar zat mijn ex halfnaakt op een stoel terwijl dokter Oudkerk haar borsten betastte. Op de eerste rij van het publiek zat mijn zoon. Het duurde even voordat ik begreep dat het een programma over borstkanker was. Beroepsdeformatie, denk ik.

Het programma van de fietsende Dokter Rob zou slechts een klein aantal afleveringen standhouden, maar ik zal het programma tot aan mijn dood blijven herinneren.

Wel begreep ik nu mijn eigen situatie beter. Aan de ene kant had ik Van der Laan’s kantoor die de echtscheiding regelde en Rob Oudkerk die opeens qua imago veel te verliezen zou hebben, als ik over hem ging publiceren in verkiezingstijd en anderzijds de wereld van Dikke Charles en Kindervriend Jan Wenderhold.

Weinig mensen hebben zo’n slag op twee fronten gewonnen. Toch was ik vastbesloten de strijd aan te gaan.

(wordt vervolgd)

Geplaatst op 1 Reactie

Beste Rutger Groot Wassink (5)

Deel 5

Beste Rutger Groot Wassink,

Tijdens de aanloop naar het kort geding was ik, zoals zoveel mensen, behoorlijk nerveus. Ik had immers stukken gepubliceerd over mensen die als crimineel te boek stonden en die mij ook nog eens met de dood bedreigd hadden. Nu moest ik opnieuw de confrontatie met ze aangaan.

Het moeilijkste is dan het moment voordat de deuren van de zaal opengaan, want dan sta je daar op twee meter afstand van de man die je gegijzeld heeft. Gelukkig was er ruim beveiliging. Kennelijk was ik inmiddels zichtbaar genoeg geworden om – eindelijk – bescherming te krijgen.

De advocaat van Het Parool, Mr. Willem van Manen, een van de weinige integere mensen die ik in dat jaar ben tegengekomen, liet opnieuw doorschemeren dat ook voor Het Parool veel op het spel stond. Het verliezen van het kort geding zou de nekslag kunnen worden voor de zaken die al in hoger beroep liepen vanwege de publicaties van Middelburg waarin hij verbanden legde tussen Engelsma & Korvinus, Dikke Charles, Etienne Urka, Klaas Bruinsma en nog wat Amsterdamse kopstukken van de Amsterdamse onderwereld.

Ik had daarbij weinig behulpzaam kunnen zijn, want Urka kende ik alleen van naam. Zelfs zijn bijnaam De Generaal kende ik niet. Tijdens de paar vergaderingen op het kantoor van Charles had ik wel eens horen zeggen, als er problemen waren, dat ‘Bruinsma dat dan maar op moest lossen’. Een doodnormale zin in elke managementvergadering als je, zoals ik, niet wist dat Klaas Bruinsma, bijgenaamd De Dominee, een topcrimineel was. Ik verkeerde in de waan dat Bruinsma een jurist was. Als er bij mij in een vergadering gezegd werd dat ‘Wouters het dan misschien kon oplossen,’ betrof dat immers ook uitsluitend juridische kwesties.

Zo werkt het denk ik bij elk bedrijf. Als je er niet uitkomt met een tegenpartij, dan neem je contact op met je jurist.

Van Manen stelde voor dat Leon Kempers, de latere Deken van de Orde van Amsterdamse Advocaten, mij zou verdedigen. Ik kende de man uitsluitend als de columnist Lex Dura van Vrij Nederland. Ik voelde me vereerd. Dat haalde iets van de druk af die ik voelde. In de avond voor de rechtszitting belde Kempers echter af met een vaag verhaal.

Wie gaat mij nu op zo korte termijn nog verdedigen, vroeg ik mij af.

Dat hoorde ik pas op de ochtend van de zitting, toen een stampvoetende man van mijn leeftijd binnenkwam. Een advocaat van het kantoor Trinité van Doorne dat ik toevallig kende, omdat de advocate van mijn echtgenote daar werkte. Ik bevond mij op dat moment aan het begin van een echtscheiding.

Hij was woest. ‘Ik ben net even langs geweest bij de Zedenpolitie en die rechercheurs waren bijna in tranen, zo geraakt zijn ze door jouw leugens.’

Ik had geen idee waar de man het over had, maar al snel werd duidelijk dat het ging over de bedragen die mij geboden waren om te infiltreren in het bedrijf van Charles. Bedragen die ik overigens afgewezen had en ook de hoogte ervan tot gisteren nooit genoemd heb.

Niets is vervelender dan een advocaat die razend op je is, vlak voordat hij je moet gaan verdedigen in een kort geding. Wanhopig keek ik naar Van Manen die het terstond van me overnam. Er werd een deal gesloten. De jonge advocaat van wie ik nooit had gehoord bleek Eberhard van der Laan te heten. Hij was uitsluitend bereid om mij te verdedigen als er met geen woord gerept zou worden over de Zedenpolitie aan de Overtoom.

Oké, als dat allles is, dacht ik, dan ga ik akkoord. Beter een advocaat die kwaad op je is, dan helemaal geen advocaat. Het openingspleidooi van Van der Laan was echt diep treurig. Traag uit zijn woorden komend omschreef hij mij als het Prinsje van de onderwereld. Toen hij uitgesproken was dacht ik dat ik alles verloren had. Wat een ongelooflijke, slecht geïnformeerde kettingrokende klootzak ben jij, dacht ik.

Ja, dat mocht je toen nog denken en hardop zeggen ook. Hij was nog lang niet heilig verklaard als burgervader van de stad Amsterdam. Ook ik ben hem trouwens later als burgemeester echt gaan bewonderen, maar tot mijn laatste snik zal ik iedereen die er naar informeert ook vertellen dat hij een ongelooflijk botte hork was als advocaat. Bovendien bereid om alle rottigheid die in de stad door politie geflikt werd, meteen onder het tapijt te vegen. De politie had bij hem altijd gelijk. Een goede strategie als je hier hogerop wilt komen, maar geen dienst voor de bevolking van deze stad.

Maar terug naar het kort geding. De rechter was Asscher die vrijwel alle geruchtmakende mediazaken deed en we hadden de grote zaal van het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg. Het leek of heel Amsterdam daar zat. Spijkstra durfde me niet aan te kijken en Geerts zat heen en weer te wiegen in een stoel die duidelijk iets te krap voor hem was. Hij duwde voortdurend nerveus zijn roze trendbril omhoog op zijn zweterige hoofd. Ook hij zat er kennelijk niet zo relaxed bij.

Voor mij lagen de stukken die op het laatste moment beschikbaar waren gesteld, een pak papier met getuigenissen tegen mij. Soms zelfs van mensen die ik in het geheel niet kende en ook nooit had ontmoet. Hoeveel van die schriftelijke getuigenissen er lagen, weet ik niet meer, het kunnen er tien, maar ook vijftien zijn geweest, allemaal even negatief en voorzien van notariële stempels, alsof die de waarheid van het geschrevene konden verzilveren. Ik was een oplichter, een fraudeur, etc. etc.

Zelfs Wouters, die me nog niet zo lang geleden brieven had geschreven met de aanhef ‘Amice’, had vanuit Davos, Zwitserland een fax gestuurd waarin hij, in voor hem ongebruikelijk krom Nederlands, sprak over mijn onbetrouwbaarheid.

Ik moest terugdenken aan die keer dat hij me bij Spijkstra vertelde dat de Romeinse keizer Caesar, voordat hij neergestoken werd op de trappen van de senaat, nooit ‘Et tu, Brute!’ had kunnen uitroepen, omdat Caesar naar de mode van zijn tijd Grieks had gesproken. Ik kon zijn interesse voor de laatste momenten van Ceasar meteen een stuk beter invoelen.

Aan mijn kant zat slechts één getuige, die gehoord werd door Asscher. Het was mijn kantoorgenoot en oude chef-redactie bij de Nieuwe Revu die met mij mee was gegaan naar Charles Geerts op die bewuste dag dat we gegijzeld werden. Hij had wat goed te maken, want hij was niet op komen dagen op het politiebureau Meer en Vaart, maar had in plaats daarvan zijn aangifte ingetrokken. Had hij dat laatste niet gedaan dan was Dikke Charles de eerstkomende jaren niet meer op vrije voeten gekomen en had ik heel wat beter geslapen.

De reden? Hij was gevraagd een promotioneel tijdschrift te maken voor het bedrijfsleven in Amsterdam. Een duur vodje van een reclamebureau, waarin gesteld werd dat er zat parkeerrruimte was in onze prachtige stad en dat de prijzen van de kantoorruimten helemaal niet zo hoog waren als men wel dacht.

Gelukkig vertelde hij toch een realistisch verhaal, waarin mijn slechte kanten, maar ook mijn goede kanten ruim aan de orde kwamen. Toch kon ik niet anders denken dan dat we het kort geding verloren hadden. Middelburg en Van Manen leken zich ook een beetje van mij te distantiëren en Van der Laan reed mij in zijn asbak op wielen naar huis. Onder het rijden kwam hij met nog een ander nieuwtje: hij wist alle ins en outs van mijn op handen zijnde scheiding.

‘Wat ik allemaal gehoord heb,’ opende hij in de auto. ‘Hoe heb je dat zo’n lieve vrouw allemaal aan kunnen doen?’

‘Weet je wat?’ antwoordde ik bits. ‘Rij mij maar niet naar huis en zet mij maar hier op de hoek af bij café Welling.’

Het wachten was nu op de uitspraak van Asscher.

(wordt vervolgd)

Geplaatst op Geef een reactie

Beste Rutger Groot Wassink (4)

Deel 4

Beste Rutger Groot Wassink,

Ik merk dat mensen die af en toe mijn blog bezoeken zich beginnen te vervelen. Posts op Facebook die linken naar deze reeks stukken krijgen nog slechts twee of drie sympathy likes. Om het even in perspectief te plaatsen: als ik daar meld dat ik mijn neus gebroken heb, dan is dat goed voor 32 reacties en 19 opmerkingen. 

Ik stel me zo voor dat mensen denken: Waar maakt die oude Van der Kamp zich nog druk om? Alles wat hij beschrijft heeft bijna dertig jaar geleden plaatsgevonden.

Dat gaat wat mij betreft nu juist de kracht worden van deze reeks, al overweeg ik u daarin niet meer direct aan te spreken. Langzaam werk ik naar het heden toe en wellicht gaat u dan met mij mee in de gedachte dat heden en verleden, zeker in deze stad, op onfrisse wijze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat de heftige democratische processen waar we in verwikkeld zijn geweest de afgelopen decennia niet veel meer waren dan een schimmenspel. Er was zeker immense vooruitgang, panden werden opgeknapt, fietspaden werden uitgebreid, de grachten stinken niet meer, en zo veel meer moois, maar we hebben nog steeds geen onbedreigde democratische structuur, al gaan we daar nog zo graag prat op. 

Natuurlijk mogen we trots zijn dat we een van de meest sociale steden van Nederland zijn met onze meer dan 270 nationaliteiten, maar de werkelijke uitvoerende macht ligt nog steeds waar die in de Gouden Eeuw ook al lag, namelijk bij het wat obscure deel van de financiële sector, op te delen in twee zeer nauw samenwerkende lagen: de boven- en de onderwereld.

Maar laat ik eerst, tegen de verdrukking in, verder gaan met mijn persoonlijke geschiedenis die zo verbonden is met het hart van deze stad.

>>>>>>

Bij aflevering drie van mijn stukjes in Propria Cures, die steeds op een prominente plaats in Het Parool aangehaald werden, begon de grond te heet te worden onder de voeten van ‘Dikke’ Charles Geerts. Hij schakelde zijn lakei, de Bussumse uitgever Rob Spijkstra, in om samen met Engelsma en Korvinus zowel mij als Het Parool te dagvaarden. N.B.: Propria Cures werd wijselijk niet gedagvaard.

De Rob Spijkstra BV’s kunt u zien als het stuk misdaadorganisatie dat legaal was, geen onoverkomelijke problemen met de belastingen had, en een prachtig front kon zijn voor de acitiviteiten van Charles Geerts die wat avontuurlijker in het leven stond en zich regelmatig bezighield met zaken die zich op z’n minst op het randje van het wettelijk toelaatbare bevonden, zoniet ronduit misdadig waren. Maar alles moet gezien worden in de context van die tijd. Als je bijvoorbeeld de activiteiten van Dikke Charles op de Wallen onder elkaar zet, dan is de optelsom daarvan niet half zo misdadig als wat de Gemeente Amsterdam daar zoal – met de beste bedoelingen – heeft uitgespookt. (Voor de mensen met lange tenen: ik zal dit in volgende afleveringen met feiten proberen te onderbouwen.)

Al jaren was Rob Spijkstra, van oorsprong uitgever van stripverhalen, zich los aan het werken van Diamond Press, een BV waarvan de aandelen tussen hem en Charles verdeeld waren. Kwade tongen zullen beweren dat Spijkstra zijn compaan Geerts voldoende bestolen had om het leven te leiden van een keurige rentenier in het mooie Bussum, maar ik twijfel daar aan. Rob Spijkstra was gewoon een sentimentele alcoholist die spijt had dat hij zijn activiteiten in de stripverhalen- en pornohandel had ingeruild voor het financieren van legitieme uitgaven. Of het witwassen van kapitaal, het is maar hoe je het wilt zien.

Uren kon Spijkstra doormijmeren over de prachtige tijd toen seksboekjes nog goeddeels illegaal waren en ‘s nachts met twee busjes langs de verkooppunten gereden werden. Hij herhaalde dat verhaal zo vaak dat een geoefende luisteraar als ik al snel wist dat ik na die zin moest uitroepen: ‘Waarom dat tweede busje, Rob?’

Dan straalde hij, schonk zichzelf nog eens bij uit de fles Four Roses en zei: ‘Dat tweede busje was om te controleren of het eerste busje ons niet aan het bestelen was. Die handel was goud, joh!’

Ondanks zijn rijzige gestalte en zijn pokdalige gezicht was Rob Spijkstra diep in zijn hart denk ik een beetje een rotjongetje dat niet veel verder ging dan voortdurend anderen geld afhandig maken. Had hij in de Verenigde Staten geleefd dan was hij een loan shark van formaat geworden.

Hij werd in zijn activiteiten, die hem bij voortduring voor de rechter plaatsten, bijgestaan door de uiterst charmante, maar ernstig seksverslaafde Mr. Jos Wouters.

Jos was ooit als advocaat van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds naar de regering gestapt om die te waarschuwen voor misbruik van gemeenschapsgelden. Een nobele daad, alleen was het wel het soort nobele daad die je als advocaat niet veel verder brengt in Amsterdam. Veel confrères vonden dat hij daarmee als advocaat voor ABP onethisch had gehandeld . Wat een gotspe mag heten, want laten we toch hopen dat meer advocaten die moed opbrengen als ons aller belang in het geding is.

Het mag tot een van de weinige grote blunders van Dikke Charles gerekend worden dat hij Spijkstra vooruit schoof om de hete kolen voor hem uit het vuur te halen. Aan de andere kant was het zo dat Charles geen andere keuze had. Een rechtszaak aangespannen door hemzelf in samenwerking met Engelsma & Korvinus was op voorhand gedoemd te mislukken, vanweg de reputatie die Dikke Charles in de media had opgebouwd, of beter: de reputatie die voor hem was opgebouwd door de media. Charles was nu eenmaal met zijn gestalte en zijn beroep als pornokeizer uitermate mediageniek op een manier die je in een rechtszaal niet veel verder helpt. Ook Engelsma had met zijn flamboyante levensstijl weinig geloofwaardigheid. Veel goodwill moest komen van Korvinus die nog wat na liep te teren op zijn imago als krakersadvocaat. 

Er werd een derde advocaat ingeschakeld. Ik zoek nu vergeefs naar zijn naam. Het was een rijzende ster in de media-advocatuur. Laten we hem voor het gemak Mr. Niemand noemen, want zijn ster heeft maar heel kort aan het firmament geschenen. Veel later hoorde ik dat hij in die tijd getrouwd was of samenwoonde met een vrouw die als mijn assistente op slinkse wijze mijn fotostudio afhandigd had gemaakt in een jaar dat ik in New York verbleef. Dat zou misschien deels kunnen verklaren waarom hij zichzelf enigszins belachelijk maakte door mij in de rechtszaal van allerlei zaken te betichten die niets met het kort geding te maken hadden. We zijn nu eenmaal een incestueus kliekje in deze door water omgeven stadskern.

Spijkstra rekende op de steun van Jos Wouters maar kreeg die niet. Wouters hield er wankele principes op na, die volgens mij vooral ingegeven waren door een eerlijke inborst, al had hij regelmatig de schijn tegen. Zo had hij al in een vroeg stadium gesteld dat hij best neutraal raadsheer kon zijn voor zowel mij als Spijkstra in zaken die betrekking hadden tot de uitgave waar ik hoofdredacteur van was. Nu kon ik me zelf geen advocaat veroorloven, dus dat was snel geregeld.

Die constructie liep spaak op een avond dat Spijkstra wat coke en een fles Four Roses te pakken had gekregen, ondanks verwoede pogingen van zijn echtgenote om hem redelijk clean te houden. Er ontstond een conflict. Spijkstra wilde dat ik zou tekenen voor alle schulden die mijn uitgave eventueel zou maken. Dat weigerde ik, omdat Spijkstra mij maanden eerder 25% van de aandelen in de uitgeverij had beloofd en nog steeds met allerlei smoezen het tekenen had uitgesteld. Later zou ik horen dat die aandelen allang naar Kindervriend Jan Wenderholt waren gegaan, uitgever van tijdschriftjes als Seventeen. 

Toen ik bij herhaling op mijn beurt weigerde te tekenen, sprong Spijkstra op uit zijn stoel met de overduidelijke bedoeling mij naar de keel te vliegen, maar Wouters wierp zich tussen ons in, trok mij snel de kamer uit en daar stonden we dan op de stoep van de villa van Spijkstra die achter het glas nog stond te razen en tieren, maar niet de moed had naar buiten te komen, uit angst voor zijn ‘goede naam’ in de buurt.

‘Nu snel naar huis, Hansje,’ zei Wouters.

(Wordt vervolgd)

Geplaatst op Geef een reactie

Beste Rutger Groot Wassink (3)

Deel 3

Beste Rutger Groot Wassink,

In vredestijd ondergedoken zitten in je eigen stad, omdat de politie je niet kan of wil beschermen, dat is geen pretje. Zeker niet als om de zoveel tijd je telefoon gaat en een stem roept dat ze je echtgenote of je kind iets zullen aandoen als je niet bereid bent materiaal over te dragen dat een van hen eerder al ontvreemd heeft. Dan zit je klem. Er is dan zelfs geen laffe uitweg meer.

Zoals ik respectievelijk 40.000 gulden en 100.000 gulden van de Zedenpolitie had afgeslagen, zo heb ik ook drie ton salaris per jaar afgeslagen die Charles Geerts me onder het toezicht van een rechercheur van bureau Meer en Vaart aanbood, omdat hij wel iemand zoals ik kon gebruiken. Waar die plotselinge bewondering vandaan kwam, was onduidelijk. Ik werd zwaar onderbetaald voor het produceren van het tijdschrift. Wel beweerde hij dat hij het ‘laf’ vond dat zijn mensen mij en mijn gezin bedreigd hadden. Waarschijnlijk was hij, in de waas waarin hij toen leefde, vergeten dat hij de opdrachtgever was van die bedreigingen.

‘Ik kan me nou écht niets laffers voorstellen dan dat,’ bleef hij maar zeggen, gevolgd door de jammerende uitspraak: ‘Ik ben een Amsterdammer en Amsterdammers zijn niet rancuneus.’

‘Maar u heeft deze mijnheer gegijzeld en bedreigd met een pistool,’ zei de rechercheur nog eens.

Dat werd het moment dat het plafond van het intellect van Dikke Charles was bereikt. ‘Hoe kan ik nou toegeven dat ik iemand met een wapen bedreigd heb, als dat bij de wet verboden is? Ja, wat willen jullie nu eigenlijk van me?’

De wijze rechercheur nam me apart en stelde voor dat ik de hand van Charles zou schudden, als ik tenminste veilig thuis wou komen. Voor de deur van het politiebureau stonden onduidelijke Mercedessen met de lampen aan. ‘Ik kan uw veiligheid op weg naar huis niet garanderen en ik kan Geerts niet langer vasthouden dan de wettelijke termijn. Zijn advocaten voeren ongekende druk uit.’

Met tegenzin schudde ik de hand van Dikke Charles. Hij klaarde zichtbaar op en hij bood aan om me naar huis te rijden. Zijn verbazing toen ik zei dat ik daar geen zin in had, leek oprecht te zijn.

‘Kom op, ik ben een Amsterdammer en Amsterdammers zijn niet rancuneus!’ riep hij weer in het benauwde ondervragingshok.

De laatste tram die bijna voor de deur stopte, was al naar de remise. Het was een uur ‘s nachts en ik ben naar huis gelopen. Dat was een behoorlijk eind van Meer en Vaart naar Oud-Zuid, maar heel even voelde ik me betrekkelijk veilig en zo vaak kwam ik nu immers ook weer niet buiten in die tijd.

Wat me echter het meest dwars zat was dat ik, na alles wat er voorgevallen was, nog steeds geen idee had in wiens spel ik nu eigenlijk een pion was. Een pion van Charles? Dat leek me sterk. Met de grootste fantasie van de wereld kon je in mij geen Reuben Sturman zien van de Gambino familie, waar Charles veel zaken mee deed. Ik was de hoofdredacteur van een blootblad, die slechts met twee vingers kon tikken. Was ik gebruikt door twee vrouwelijke rechercheurs die carrière wilden maken door een kinderpornozaak binnen te slepen? Of was ik gewoon het slachtoffer van een overijverige samenwerking tussen een aantal politiekorpsen die besloten hadden volledig tabak te hebben aan de toen geldende richtlijnen dat er in Nederland niet met informanten gewerkt zou worden?

In dit land geen Amerikaanse toestanden. Dat was toch het motto?

Ik weet het tot op de dag van vandaag niet en misschien wil ik het ook niet meer weten.

Eigenlijk had ik gehoopt dat de zaak afgesloten zou zijn met het schudden van de hand van Charles, maar het tegendeel was het geval. Inmiddels wist ik te veel, veel meer nog dan voor de gijzeling. Ik kon nog steeds ergens – bij wijze van spreken – een loden pijp in mijn nek krijgen als ik niet snel voor wat media-aandacht zou zorgen. Ik was immers veel te onzichtbaar voor iemand die met de dood werd bedreigd. Maar hoe? Ik was zo langzamerhand in een volledig isolement geraakt. Ik bevond mij in het grote Niemandsland tussen politie en crimininaliteit. En ik kon aantoonbaar geen van beide partijen vertrouwen.

Op een vrijdagmiddag ergens in 1991 zag in Het Parool een soort stamboom van BV’s gerund door criminele organisaties. Het resultaat van gedegen journalistiek werk van Bart Middelburg bij het Parool. Ergens bovenin de afbeelding zag ik – toch nog tot mijn verbazing – de BV staan waar ik voor had gewerkt. Ik pakte de telefoon en belde Middelburg. Drie uur later zat ik met hem aan tafel.

Het werk van Middelburg had Het Parool ernstig in de problemen gebracht. Zijn onthullingen over het advocatenkantoor Engelsma en Korvinus, ook werkzaam voor Charles Geerts, hadden voor de nodige korte gedingen gezorgd en de dwangsommen waren niet gering. Als Het Parool die zaken in hoger beroep zou verliezen, dan zou het ‘t einde van de krant betekenen.

Middelburg en ik kwamen tot een afspraak. Ik zou in Propria Cures stukken gaan schrijven over Spijkstra en Geerts. Hij zou ze citeren in Het Parool. Kortom, hij deed een beroep op het citaatrecht. Ik kon namelijk niets van wat ik wist op papier bewijzen en een tweede bron was er niet. Nou ja, er waren zat bronnen, maar niemand wilde in mijn positie belanden, dus men zweeg in alle talen.

Wel kon Middelburg, dankzij het citaatrecht, een ander medium aanhalen. Bij Propria Cures was, net zoals bij mij, niets te halen. Zoals van KLM gezegd wordt dat het bedrijf ‘too big to fail’ is, zo kon je van Propria Cures zeggen dat het ‘too small to go under’ was. Bovendien hadden een aantal oud-redacteuren het tot de allerhoogste regionen van de nationale politiek geschopt, dus dat was een te taaie kluif voor de brokkelige gebitjes van Engelsma en Korvinus.

Om het eerste stuk dat ik in Propria Cures schreef konden Geerts en Spijkstra nog wel lachen, precies zoals ik dat had ingeschat. Bij het tweede stuk brak, mijnheer Groot Wassink, om het op z’n Amsterdams te zeggen, de pleuris uit.

Als wethouder weet u dat vast wel. Steek je eenmaal ergens in Amsterdam een stok in een strontvijver, dan komen eerst de allerprominentste advocaten bovenborrelen.

(wordt vervolgd)

Geplaatst op 2 Reacties

Beste Rutger Groot Wassink (2)

Deel 2

Beste Rutger Groot Wassink,

Het vorige deel van mijn open brief zult u niet gelezen hebben en dat vraag ik ook niet van u. Ik hou van het gegeven dat harde schijven geduldiger zijn dan papier. Ik vrees dat u op een dag politiek afgerekend gaat worden op wat ik een bijzonder adequate actie van u vind. Al heel snel zal geld weer boven gezondheid komen te staan. U staat dan onherroeplijk weer net zo snel aan de verkeerde kant van de politieke scheidslijn.

Dat zou ik oprecht betreuren.

Ik ben opgevoed door een vader die een groot bewonderaar was van president Kennedy. In zijn jeugd had hij Engels geleerd van paters in Zuid-Limburg, dus zijn uitspraak was niet optimaal, maar ik heb hem tientallen keren horen zeggen:

‘Ask not what your country can do for you, ask what you can do for your country!’

De laatste dagen heb ik mij dan ook afgevraagd wat ik voor de stad Amsterdam heb gedaan als geboren Haarlemmer die gedoemd is nooit een echte Amsterdammer te worden, al woon ik hier bijna een halve eeuw in het hart van de stad.

Het moedigste wat ik mij kan herineren is dat ik, nadat ik onder dwang van een pistool uren was gegijzeld door pornobaron ‘Dikke’ Charles Geerts, aangifte heb gedaan. Er waren immers veel meer mensen dan ik die door hem bedreigd werden in de tijd dat hij cocaïne en drank combineerde.

Kleine ondernemers werden bedreigd met het vooruitzicht dat hun videotheek door de medewerkers van Charles platgebrand zou worden, als zij weigerden vergoedingen af te dragen waar Charles overigens geen of slechts voor een klein deel recht op had. Werkelijk niemand durfde aangifte te doen. Het werd als te gevaarlijk gezien. Achteraf bleek dat een juiste inschatting te zijn geweest.

Op het politiebureau kreeg ik van een rechercheur te horen dat hij niet betaald werd om ‘onderlinge geschillen tussen criminelen op te lossen’. Hij vertelde mij dat achterover leunend in zijn kantoorstoel met beide benen op het bureau. Dit terwijl ik in mijn leven slechts één keer een boete heb gekregen voor te hard rijden op een bromfiets toen ik zestien was en bovendien een veel te bange natuur had om mij in de criminaliteit staande te kunnen houden.

Dikke Charles wist dat altijd goed te duiden: ‘Journalisten zijn de lafste mensen op de wereld.’ Hij zou die uitspraak naar mij toe recht trekken, nadat hij met veterloze schoenen, zonder Rolex en volledig cold turkey achter de confrontatiespiegel op politiebureau Meer en Vaart vandaan kwam. ‘Jij?’ riep hij. ‘Ik had iedereen verwacht, maar jou niet.’

Hoe kwam het dan dat ik met Charles Geerts in aanraking was gekomen? Nou, ik werkte voor een uitgever in Bussum die hele keurige uitgaven verzorgde, zoals het tijdschrift Golden Tulip van de KLM en ook financierde hij uitgaven van Nijntje. Vergeleken bij hem was ik een viespeuk, want ik maakte voor hem als hoofdredacteur een mannenblad met blote dames erin. Een soort poor man’s Playboy. Ja. Echt. Shoot me.

Dat de BV die mijn uitgave verzorgde aandeelhouders had zoals Charles Geerts en Jan Wenderholt (De Kindervriend), daar kwam ik pas achter toen mijn uitgever een maagbloeding kreeg en ik mijn freelancers niet meer kon uitbetalen en op zoek ging naar wie er verder nog verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering.

Toen ik de politie eenmaal had weten te overtuigen hoe de vork werkelijk in de steel stak, werd Charles een paar maanden later op Schiphol gearresteerd. Hij werd uit een rij getrokken van allemaal medewerkers van zijn ‘legale’ bedrijf Skala Agenturen. Nou ja, legaal? Charles sprak er als volgt over: ‘Ik wil niet zeggen dat ik altijd belastingen betaal, maar een dief ben ik niet.’ Ik wist inmiddels veel meer over Geerts en daar had de Zedenpolitie wel oor naar. Zij boden mij min of meer een blanco cheque aan om het bedrijf van Dikke Charles te infiltereren.

Voor het eerst in tien of vijftien jaar begon ik de stront te ruiken waar deze prachtige stad op is gebouwd. Ik heb de niet geringe bedragen van Zedenpolitie geweigerd, maar toch alle informatie overgebracht die ik maar kon leveren. Weken na de arrestatie op Schiphol viel de politie panden van Charles Geerts binnen. Panden waarvan ik beweerd had dat er – onder andere – kinderporno gedistribueerd of geproduceerd werd.

Uiteraard vonden ze niets, want die weken uitstel hadden genoeg ruimte geboden voor de medewerkers, die op Schiphol in diezelfde rij hadden gestaan, om alles schoon te vegen. Tijdens de gijzeling had Charles Geerts zitten bluffen dat hij genoeg politiemensen ‘op de lat’ had staan om met alles weg te komen en dat had ik niet willen geloven, maar na de overduidelijke nepinvallen van de politie begon ik te twijfelen.

Ik snapte inmiddels in ieder geval wel dat ik de verkeerde vijand had gekozen. Bovendien bleef ik – weliswaar vanaf een afstand – bedreigd worden. Ik sprak mijn zorgen uit naar de politie Amsterdam en tot mijn verbazing gaven zij toe dat er waarschijnlijk inderdaad sprake was van infiltratie bij de politie. Dat werd mij verteld op een toon alsof dat normaal was. Wel werd mij nadrukkelijk geadviseerd niet meer direct vanuit mijn huis naar recherche te bellen, maar een telefooncel te gebruiken.

Ik bevond mij in een merkwaardige situatie. Enerzijds beweerde Justitie in een recent uitgegeven rapport nog dat er geen noemenswaardige georganiseerde misdaad in Nederland was, anderzijds beweerde de gemeente Amsterdam bij hoog en bij laag dat er geen informanten ingezet werden om die al dan niet bestaande georganiseerde misdaad te infiltreren. Door de beruchte bonnetjesaffaire weten we nu decennia later inmiddels wel beter.

De leefsituatie waar ik toen in verkeerde was het best te omschrijven als ‘onderduiken’. Mijn huisarts Rob Oudkerk, waarover later meer, adviseerde mij psychische hulp te zoeken. Hij vond dat ik te luchtig over de gijzeling sprak en vreesde daardoor voor posttraumatische stress.

Ik kon even niet meer vooruit en niet meer achteruit.

(wordt vervolgd)

Geplaatst op Geef een reactie

Beste Rutger Groot Wassink (1)

Deel 1

Beste Rutger Groot Wassink,

Je hebt je hoofd niet mee, maar je hart zit op de goede plaats. Het werk viel nog niet onder onze laptops weg, of jij riep al dat er oplossingen moesten komen voor de vele ZZP’ers in Amsterdam. Jij weet waarschijnlijk beter dan wie dan ook dat het merendeel van ons, als gevolg van de combinatie duur wonen en een geheel ontregeld bedrijfsleven, rond of onder de armoedegrens leeft.

Voor het effect leende je nog even de pluralis majestatis van die kleurloze baardaap in Wassenaar. Wij kunnen dat, riep je. Wij zijn Amsterdam!

Ja, dat horen we graag. In je enthousiasme ging je zo ver dat je beweerde dat je ambtenaren dag en nacht doorwerkten. Ook dat is beeldschoon. Wat is een Amsterdammer nog waard zonder sterke verhalen?

Maar ere wie ere toekomt. Je maakte het waar. Chapeau!

Zelfs ik kreeg een bedrag op mijn bankrekening gestort. Dat gaf me een bijna veilig gevoel. Natuurlijk wist ik ook dat ik er recht op had, want ik werk als zelfstandige zonder personeel voor de Rijksoverheid en die hadden bij het eerste gevaar al een stukje Staatscourant naar me toegestuurd met de mededeling dat ik niet verder mocht werken aan reeds goedgekeurde projecten. Ik ben namelijk o.a. fotograaf en filmer. Dat vraagt om contact met mensen. De actuele opdracht betrof het fotograferen van gehandicapte statushouders in AZC’s en daar is de anderhalve meter afstand wat moeilijker te realiseren.

Poef! Weg werk, weg inkomen. Iemand in Wuhan had een vleermuis gegeten en veegde daarmee in één keer mijn broodje kaas van de plank.

Het is zwaar voor me, dat mag je best weten. Ik ben 64 en ik heb onderliggend lijden, zoals dat zo mooi heet. In de maatschappij van voor Rutte zou ik over drie maanden met pensioen gaan. Dat woord pensioen is dan bij wijze van spreken, hè? Want voordat de vreselijke afkorting ZZP bedacht werd door een taaldove beleidsmaker, was ik al freelancer. Werkte ik dan meer dan 20 uur per week voor een tijdschrift, dan mocht ik van de hoofdredacteur kiezen: óf tekenen dat ik minder dan twintig uren voor ze werkte of een andere opdrachtgever zoeken.

Ja, dat was in de tijd van Den Uyl en jij zult je afvragen hoe het mogelijk was dat je in die tijd al dat soort financiële predators had. We hadden immers een overwegend links kabinet. Nou, geld heeft geen politieke kleur. Vraag maar aan mijn leeftijdsgenoot Derk Sauer die ooit als Maoïst Pol Pot verdedigde en later in zijn leven eindigde als superkapitalist. De hoofdredacteur die ik nu overigens als voorbeeld aandraag was nog een eeuwigheid hoofdredacteur van de VARA-gids. Die dumbo van 55+ (vroeger van de Gaykrant) is voor dat soort streken aan de schandpaal genageld en dat heeft me altijd verbaasd, want volgens mij werkte het in die tijd overal zo in de tijdschriftenwereld.

Maar goed. Gisteren ging de telefoon en een van je ambtenaren die haar naam niet duidelijk wilde uitspreken en ook niet wilde herhalen, wees mij op het feit dat ik onterecht een voorschot had gekregen. Niet omdat ik geen KvK-inschrijving had, ook niet omdat ik wel degelijk inkomen had, maar omdat ik bestuurder ben van een non-profit organisatie. Een stichting. Ze sprak erover alsof het een misdaad was. Haar stem was verder dodelijk monotoon. Ze leefde pas wat op toen ze kon zeggen: ‘Ja, zo zit het nu eenmaal, dus dat wordt Bijstand aanvragen.’

Ze had kennelijk toch wel enig plezier in haar werk. Mijn verweer werd van tafel geveegd met het mij zo vertrouwd geworden: regels zijn regels.

Hoe lang heb je de tijd gekregen om over die regels na te denken, Rutger? Niet lang, vermoed ik en jouw regels zijn nog een stuk soepeler dan die van de overheid. Nogmaals, ik heb het eerder gezegd: je hart zit op de goede plaats, maar die nare volkscommissarissen die in deze stad – dwars onder het officiële beleid door – de dienst uitmaken en nooit een centje pijn hebben geleden als gevolg van hun luiheid, hun wanprestaties, en hun totale onvermogen om met automatisering om te gaan, die zouden eens op hun vingers getikt moeten worden.

Overigens gun ik ze de werkgelegenheid die zo ontstaat. Geld terugvorderen, nieuwe regelingen aan mensen opdringen die op hetzelfde neerkomen, etc. etc. Ik ken die zinloze mallemolen al mijn hele leven. Het is werkverschaffing en het is bij uitstek geschikt voor mensen die over zo weinig talenten beschikken dat ze het als ZZP’er nog geen week vol zouden houden. Gewoon omdat er nu eenmaal weinig vraag is naar dat soort personeel in deze tijd.

(Wordt vervolgd)

Geplaatst op Geef een reactie

Terug naar het klooster

Als jongeman las ik geen kranten. Voor mij was de krant iets waar mijn vader zich achter verschool wanneer hij het oeverloze gekwebbel van mijn moeder en mij zat was. Dat er ook informatie in een krant zou kunnen staan, daar kwam ik pas veel later in mijn leven achter.

Wel las ik veel boeken. Alle boeken die ik maar te pakken kon krijgen, als ze maar niet uit een bibliotheek kwamen, want dat vond ik vies. Een beetje smetvrees had ik wel. Toen ik in 1998 een website begon met gratis eBooks, noemde ik die niet zonder reden DBZS, oftewel De Bibiliotheek Zonder Snotjes.

Wat las ik in mijn jeugd? Alles, geloof ik. Van absoluut prullerige oorlogsverhalen tot en met de hele reeks Amstel Klassieken die door mijn moeder was aangeschaft. Mijn bibliotheek was de boekenafdeling van de enige HEMA waar nog geen spiegels hingen. Maar kranten las ik niet, zoals ik al zei, en dat zorgde voor een totaal gebrek aan kennis van actuele informatie. Er was immers nog bijna geen televisie en van radio hield ik ook al niet zo, omdat ik thuis altijd toegeschreeuwd werd dat ik mijn mond dicht moest houden als G.B.J. Hiltermann voor de duizendste keer ging uitleggen hoe alle narigheid in de wereld aan het communisme en Rusland in het bijzonder te danken was.

Later heb ik nog eens een paar maanden naast Hiltermann gewoond aan de Prinsengracht en reken maar dat ik naar hartelust wraak heb genomen. De details zal ik u, maar vooral mezelf, hier besparen.

Dat gebrek aan kennis van actuele aangelegenheden had zekere voordelen. Kwam ik in trein of bus, dan hoorde ik mensen met elkaar praten over zaken waar ik totaal geen benul van had en dan was ik zwaar onder de indruk. Elke idioot leek de namen van vrijwel alle ministers te kennen en je hoefde niet lang te luisteren om te weten dat ze niet, zoals ik, moeite hadden om te snappen wat het verschil was tussen de Eerste en de Tweede Kamer en vooral waarom ze niet andersom genummerd waren.

Zo leerde ik langzaam leven met het inzicht dat schooltoetsen weliswaar hadden uitgewezen dat ik bijzonder intelligent was, maar dat ik voor het gewone bus- en treinverkeer eenvoudigweg niet slim genoeg was.

In het zoeken naar vriendschappen schoof ik dan ook graag aan bij mensen die urenlang konden uitleggen hoe het echte bestaan, buiten mijn belevingswereld om, in elkaar stak. Zo had ik een vriend die steevast het boek Quantum Physics onder zijn arm droeg als we op weg naar een terrasje gingen en een ander, die altijd een Vrij Nederland bij zich droeg en achter elke struik de CIA dacht te zien. Mijn belangrijkste vriendin leuterde mij het hoofd suf over het existentialisme en drong mij allerlei boeken op waar ik nachtmerries van kreeg, zoals Niemand is onsterfelijk van Simone de Beauvoir en De muur van Jean-Paul Sartre.

In het bijzijn van die doorlopend goedkope wijn uit kartonnen pakken zuipende intellectuele hangjongeren, begon ik mij steeds dommer te voelen. Zo dom dat ik er depressief van werd. Ik begon mij zelfs met enige regelmaat maanden af te zonderen in een kamertje zonder ooit de gordijnen open te doen, en zonder enig besef van tijd. Dan draaide ik rustig driehonderd keer achter elkaar: Send in the clowns van Frank Sinatra, terwijl ik toch een echte Stonesfan was. De enige manier om uit dat isolement te komen, diende zich als het ware vanzelf aan. Na twee of drie maanden huurachterstand werd ik meestal wel op straat gezet. Zo kwam het dat ik alleen in de stad Utrecht al meer dan vijftien keer ben verhuisd.

Dan stond ik ondervoed en enigszins psychotisch op een stoep, waar de vriend van de Zwarte Gaten me heel trouw opwachtte met een bakfiets om weer een andere plek voor me te zoeken.

Ergens midden in die wanhoop besloot ik op bezoek te gaan bij de man die mij – wellicht uit kwade wil – wijs had gemaakt dat ik bijzonder begaafd was. Dat was de Franciscaner pater die mij theologie en filosofie had gegeven op school. Ik zocht hem op in Dokkum, waar het Bisdom hem niet zonder ironie pastoor had gemaakt van een kleine parochie, omdat hij in grotere gemeenten in Limburg steeds weer in opspraak was gekomen door zijn seksuele voorkeuren. Ik benoem dit opzettelijk wat vaag, omdat u toch wel weet waar ik het over heb.

Hij zat in een keukentje, bewaakt door een pinnige non die om de vijf minuten kwam controleren of hij nog wel aan de juiste kant van de tafel zat. Het keukentje was geheel leeg op de gebruikelijke rekwisieten na. Er hing zelfs geen crucifix. Wel lagen er twee boeken naast het fornuis. 1000 Recepten voor de Slanke Lijn en het Nieuwe Testament.

Op tafel lag een brief van het Bisdom, waarin formeel gemeld werd dat hij niet geacht werd aanwezig te zijn bij de plechtigheden rondom de komst van de Paus, omdat de Heilige Vader had aangegeven alleen onbevlekte handen te willen schudden. Of dat zo letterlijk in die brief stond, weet ik niet meer, maar zo vertelde de gekwelde pastor het mij. Hij was duidelijk wanhopig en hij bekende mij regelmatig te twijfelen aan zijn roeping. Zo kende ik hem in het geheel niet. Hij was degene die mij ooit had uitgelegd dat hemel en hel bedacht waren voor het gewone volk en niet voor mensen zoals hij en ik.

Ik voelde mij op dat punt in ons gesprek een psychiatrisch patient die steun kwam zoeken bij een nog veel grotere gek. Even overwoog ik de reden van mijn komst te verzwijgen, maar geheel onverwacht zei hij: ‘Je ziet er zo somber uit, jongen, wat is er toch met je aan de hand?’

Ik veegde een lok haar voor mijn ogen weg en deed mijn best om er zo verleidelijk mogelijk uit te zien.

‘Ik weet het niet precies, pater, maar ik voel mij zo dom.’

Met een ruk sprong hij overeind. Zijn buik deed de tafel wankelen en het geluid alarmeerde de non die binnenschoot, mij diep in de ogen keek en vroeg of alles nog wel in orde was. Ik knikte en zij verliet de kamer met de blik van aan wanhoop grenzende bezorgdheid.

Wild gebarend liep de pater door de kamer. ‘Dom, nee, lieve jongen. Jij was wel de minst domme van allemaal. Oorspronkelijk, zul je bedoelen, jij bent oorspronkelijk en dat is zeldzaam in deze tijd van nablaters!’ Hij ging helemaal in zijn betoog op en ik besloot niet meer te luisteren. Of beter, het lukte me niet meer om te luisteren. In mijn hoofd dwaalde ik door verlaten kloostergangen en herleefde ik de angst, de vervreemding en de eenzaamheid die ik daar had gevoeld.

Hij bracht me nog, ondanks protesten van de non, naar huis in zijn DAF. Ik vroeg hem bij aankomst of hij nog even boven wou komen voor een kop koffie. ‘Nee, dat zou maar raar overkomen,’ zei hij en ook die uitspraak snapte ik niet. Wat heb je in hemelsnaam aan intelligentie, dacht ik op de trap naar mijn etage, als je vrijwel niets begrijpt en je op je 22ste nog steeds je veters niet kunt strikken.
 

Geplaatst op Geef een reactie

Drankverbod op de gracht

Ooit woonde ik in een prachtig pand aan de Herengracht dat geheel gevuld was met nare mensen. Op de begane grond woonde een kunsthistorica die met gemak vijf of zes flessen wijn opdronk om daarna uren te brallen en raaskallen op een manier die een fatsoenlijke prostituee zou doen blozen. Op de bovenste verdieping woonde een echtpaar dat zo krenterig was dat ze regelmatig taxi’s achteruit eenrichtingstraten lieten inrijden om goedkoop hun bestemming te bereiken. De middenetage was het domein van een dikke pedoseksueel die wars was van glasbakken en zijn wekelijkse voorraad van dertig of veertig wijnflessen gewoon op willekeurige dagen in een open vuilniszak op straat zette.

Het waren beslist mensen in goede doen, maar zonder uitzondering hadden ze op z’n minst een of twee bijzonder asociale karaktereigenschappen die een huurder van een sociale woning snel dakloos gemaakt zouden hebben.

Ik paste prima tussen deze mensen. Als ik niet bezig was de bloeddruk van de pedoseksueel omhoog te jagen, dan stortte ik mij wel op de krenterige bovenbuurvrouw en ik had sowieso een zeer hechte band met de kunsthistorica die dagelijks nieuwe redenen verzon om mij als doelwit van haar verbale oprispingen te gebruiken.

Toch hield ik mij verre van meer onschuldige activiteiten met medebewoners, zoals het mierenneuken over geld in de Vereniging van Eigenaren en het op de stoep, door hen ook wel het bordes genoemd, samen nuttigen van een wijntje zodra het eerste bleke zonnetje aan de hemel verscheen.

Dat eerste begrepen ze wel, maar dat laatste veroorzaakte veel onbegrip. ‘Kom er toch bijzitten en neem ook een glaasje,’ zei de kunsthistorica die tijdens de eerste twee flesjes best te pruimen was en zelfs over een zekere, misschien wat krampachtige, charme beschikte.

‘Nee,’ riep ik dan resoluut. ‘Ik drink uitsluitend op de stoep als ik mijn huis uitgezet word of na een verkoop bij executie van mijn roerende zaken door de Belastingdienst.’

Dan glimlachten ze wat, maar het was duidelijk dat geen van hen zich kon voorstellen dat het leven ook wel eens consequenties kon hebben, zoals op straat gezet worden na vier maanden huurachterstand. Of omdat je een ambtshalve aanslag niet helemaal sluitend kon weerleggen bij gebrek aan een creatieve boekhouder.

In hun leven gebouwd op aandelen, rechtszaken en sluwe acties was geen ruimte voor zoiets. De vuilnisman liet zich wel eens vijftig Euro in de zak steken en fungeerde dan voortaan als glimlachende flessenruimer. De kunsthistorica werd wel eens ergens op de stoep gelegd om haar roes uit te slapen of door een boze amant van een trapje geduwd, zodat zij een tijdje met stokken moest lopen. Het krenterige echtpaar moest wel eens te voet naar huis omdat ze door een taxichauffeur uit de auto waren gezet.

Klein leed kenden ze wel, maar het grote leed werd met zure mondjes en de hulp van een duur advocatenkantoor snel in een mooie doofpot omgetoverd.

Ik denk weinig aan mijn oude buren, tenzij ik opnieuw met een van hen geconfronteerd word. Zo zag ik een jaar of wat geleden een verkoper op de Haarlemmerstraat met het hoofd tussen de knieën achter zijn toonbank zitten. Op de vraag wat hem mankeerde vertelde hij mij dat de eerder genoemde krenterige bovenbuurvrouw hem tientallen televisies uit het karton had laten halen om te kijken welke het geschiktst zou zijn voor haar boudoir. Vier uur had de man zo staan ploeteren op een snikhete dag want hij was door leeftijd en zwaarlijvigheid allesbehalve lenig, toen de krenterige ex-buurvrouw uiteindelijk verzuchtte: ‘Ach, laat u eigenlijk maar zitten. Ik had beter mijn bril mee kunnen nemen, dan had ik die televisies uiteraard veel beter kunnen beoordelen.’

Zo dichtbij het leed dat mijn oude medebewoners met plezier veroorzaken bij hen die op hun weg komen ben ik sindsdien niet meer geweest. Wel las ik op Twitter dat bij het eerste zonnetje dit jaar de gemeente zo onder druk was gezet dat het alcoholverbod op de grachten in recordtijd was opgeheven.

Ik begrijp wel ongeveer hoe dat zo tot stand is gekomen.
 

Geplaatst op Geef een reactie

Rooms leed

Ik doe niet veel. Ik verwaarloos mijn websites. Ik ben niet sociaal op de daarvoor uitgerolde media. Wel zit ik veel in de trein, op weg naar mijn stokoude en doodzieke moeder. Ik doe boodschappen voor haar, maak het toilet en de keuken schoon, en ik loop met een stofzuiger door het huis. Af en toe controleer ik haar zuurstofapparaat en verder eten we ijsjes en stroopwafels, terwijl we naar herhalingen van het journaal kijken. Mijn moeder merkt dat niet meer zo. Ze heeft het breedst denkbare pakket televisiekanalen maar sinds haar longoedeem leeft ze in de overtuiging dat wanneer Nederland Een niets te bieden heeft, dat er dan op de andere kanalen ook weinig te beleven valt.

Mijn moeder en ik konden het nooit zo goed met elkaar vinden. Als enigkind werd ik steevast vergeleken met de neven en nichten die bij haar in de omgeving woonden en die deden alles beter dan ik. Ze trouwden vroeg en begonnen al even vroeg aan kinderen. Zij vergaten nooit een Kerstkaart te sturen. Terwijl ik een losbandig leven leidde in verre steden. Utrecht, New York en Amsterdam. Bovendien schreef en fotografeerde ik voor een aanstootgevend tijdschrift met veel bloot en sensatie. Ik was open over mijn ambivalente seksuele geaardheid en ik maakte met regelmaat een einde aan een relatie die geen geluk bracht en zoiets doe je eigenlijk niet in een Rooms milieu.

Een leven lang kreeg ik de vraag naar mijn hoofd waarom ik niet zoals de rest van de familie kon zijn. Dus toen mijn moeder doodziek werd voelde ik mij verplicht een aantal van die geliefde familieleden te benaderen maar hun interesse was matig. Er kon zelfs geen beterschapskaartje van af, laat staan dat ze een ziekenbezoekje aflegden.

Zo zit mijn moeder nu in haar laatste maanden of jaren opgescheept met een zoon die in niets is wat zij van een zoon had verwacht. Tegen het decor van tientallen familieleden die zo’n beetje bij haar om de hoek wonen maar niets van zich laten horen, steek ik nu onverwacht positief af, alhoewel mijn moeder zodra ze wat adem heeft me nog steeds graag herinnert aan wat ik zoal niet goed doe in mijn leven.

We zijn tot elkaar veroordeeld en daardoor ook indirect gedwongen onze vetes van weleer bij te leggen, een moeizaam proces dat toch elke week meer vorm krijgt. Ik ontdek dat ik zielsveel van haar hou en mijn moeder denkt tegenwoordig even na voordat ze weer een verwijt in mijn richtig slingert. Hechter dan we nu zijn, zijn we in 63 jaar niet geweest.

Kom ik thuis aan de Nieuwmarkt dan wil ik aan het werk. Fotograferen, websites updaten, video editen, dringende administratieve klusjes afhandelen, maar ik kom tot niets.

Ik heb het allemaal al een keer eerder meegemaakt met mijn vader die min of meer van me eiste dat ik mijn werk neerlegde om bij hem te zijn in het laatste half jaar van zijn leven. Ik heb hem langzaam zien wegteren aan longkanker, zonder enige medische hulp, en zonder morfine. Wij, de Van der Kamps sterven op nogal Spartaanse wijze.

Op een avond wilde ik even terug naar huis om me zonder bekritiseerd te worden schaamteloos vol te laten lopen met alcohol, het café in te gaan en zo mogelijk nog wat meer dubieuze pret te beleven.

‘Zie je dan niet dat ik lig te sterven,’ zei mijn vader toen ik hem meldde dat ik een paar dagen naar huis wilde. Nu was mijn vader iemand die al op zijn dertigste voortdurend dacht een hartaanval te hebben, terwijl dat steevast niet zo bleek te zijn, dus ik nam zijn opmerking niet serieus genoeg. ‘Ach Pap, je bent er heus nog wel als ik overmorgen terugkom.’

Terwijl ik in de trein zat, ergens tussen Nijmegen en Amsterdam, is hij overleden. Ik zou het mezelf nooit vergeven.

Nu voer ik alles wat van me gevraagd wordt als een robot uit, ik denk niet na, ik probeer een menigte gevoelens te onderdrukken en heb ik wel een moment geheel voor mijzelf dan staar ik wat naar het plafond, terwijl ik vecht met beelden van een moeder die ademt met behulp van een ronkend apparaat dat zuivere zuurstof maakt van gewone lucht.

Geplaatst op Geef een reactie

Afdeling Oude Opslagmedia

Mijn woning is redelijk klein, zelfs voor Amsterdamse begrippen, toch heb ik een compacte fotostudio aan huis. Ik ben eigenlijk altijd aan het werk, dus dat was makkelijk genoeg te realiseren door gewoon zithoek en televisie achterwege te laten. De slaapkamer wordt gebruikt voor verschillende doeleinden. Om te slapen uiteraard, maar het bed is ook de plek waar modellen hun kleding kunnen uitstallen. Toch is de slaapkamer in mijn ogen bovenal de Afdeling Oude Opslagmedia.

Met oude opslagmedia doel ik op de ontelbare VHS-banden, floppy’s in twee maten, Zipdrives, oude harde schijven, VHS-C bandjes, reel to reel audiobanden, video 8 bandjes, singles, en natuurlijk cassettebandjes. Voor al die in onbruik geraakte opslagmedia heb ik ook de benodigde afspeelapparatuur. Zo zijn er twee bandrecorders met spoelen, twee videorecorders, drie cassettedecks, een Mac uit 1998, een Windows 95 computer en ook nog eentje met Windows XP. Die laatste groep computers deelt dan wel hetzelfde scherm, anders heb ik echt te weinig ruimte. Nu kan ik nog net om het hoofdeinde van het bed heenlopen.

Waar komen al die opslagmedia dan vandaan? Nou, u kunt mij zien als de dame verderop in de straat die medelijden heeft met een verdwaalde kat en besluit die in huis te nemen om jaren later te eindigen met zeventien zwerfkatten, een grote hoeveelheid krab- en klimpalen plus een te hoge rekening voor dierenvoeding.

Zo bood iemand – wegens ruimtegebrek – een partij van circa 200 VHS-banden aan waarop hij jarenlang de beste films op BBC, dus zonder advertenties, ondertiteling of onderbrekingen, had opgenomen. Een snelle inspectie van die lijst leerde mij dat veel van die films niet meer op DVD beschikbaar zijn en zelfs niet als download. Dus uw toegewijde redder van het vergankelijke besloot al die films te digitaliseren om vervolgens de VHS-banden die toch de tijd niet echt aankunnen maar weg te werpen. Dat laatste lukte mij echter niet. Die banden mogen dan over een jaar of tien, twintig zijn vergaan, maar nu spelen ze nog prachtig af in een van mijn videorecorders. Bovendien is het handschrift van die filmverzamelaar op de dozen indrukwekkend en waar zie je nog een mooi handschrift? Dat gooi je toch niet allemaal weg?

Weer een andere heer op leeftijd wilde voor zijn erfgenamen kennelijk niet weten dat hij in zijn leven een omvangrijke collectie porno uit de jaren zeventig en tachtig had opgebouwd. Ook die films werden door mij gedigitaliseerd, gerubriceerd en opgeslagen. (Voor die collectie moest ik wel een zoldertje boven het bed timmeren.) Samen vertellen die VHS-banden het verhaal over een tijd waarin vrouwen niet voortdurend op hun kont gemept werden tijdens de daad en niet alle mannelijke acteurs over een bovengemiddelde penis beschikten. Het belang daarvan mag irrelevant geacht worden, maar als oprichter van het AMEA kan ik u verzekeren dat de mensheid al vanaf de oertijd pornografie produceert en daar blijft uiteindelijk slechts weinig of niets van over.

Hoe ben ik aan deze verzamelwoede ten prooi gevallen? Ach, het zat altijd al in me, maar het is pas echt pathologisch geworden toen ik van mijn vader de familiecollectie dubbel 8 en Super 8 films erfde. Ik háát filmprojectoren. Niet in de laatste plaats omdat zowel mijn vader als mijn moeder steevast een fit kregen als zo’n apparaat vastliep en het vrolijke vakantebeeld wegsmolt in een zee van wit licht. Er zat dus niets anders op dan die films te laten digitaliseren. Dat werd in mijn ogen niet goed genoeg gedaan door het bedrijf waaraan ik de klus had uitbesteed dus al snel had ik zowel een dubbel 8 als een super 8 filmscanner in huis.

Zoals iedereen die de controle kwijt is over zijn eigen acties, neem ik mij steeds voor om van het actuele project het laatste project te maken. Zo heb ik recentelijk van mijn moeder alle VHS-films die zij in huis heeft gekregen. Zij beschikt niet meer over een videorecorder, dus de banden liggen toch alleen maar stof te happen. Mijn ouders hadden een videocamera en ze kregen niet alleen veel video’s toegestuurd met verjaardagen van directe familieleden, maar ook van neven en nichten. Videoverslagen van verjaardagsfeesten en huwelijken waar ik als iemand die ver weg woonde nooit bij ben geweest. Dag en nacht staat mijn Philips SVHS-recorder te snorren en de map ‘familie’ op mijn harde schijf wordt imposanter met de dag.

Ik heb er inmiddels vrede mee. Ik vertrouw er op dat ooit iemand, misschien niet eens iemand die tot het nageslacht van de betrokken families behoort, dankbaar zal zijn dat die opnamen makkelijk overgezet kunnen worden naar opslagmedia die dan gangbaar zijn.