Geplaatst op

Jaren negentig – Bulletin Boards


 
Vanmiddag zei ik tegen niemand in het bijzonder: ‘Zo terugkijkend op alles, is het internet toch een slecht idee gebleken.’ Een moment lang vond ik dat ook oprecht. Ik moest mezelf eerst even herinneren aan de tijd dat ik, wind en regen trotserend, postzegels ging halen bij een postkantoor, waar lange rijen mensen met muf ruikende regenjassen stonden te wachten, om vervolgens een simpel bankafschrift de deur uit te doen dat vijf werkdagen nodig had om verwerkt te worden.

De impuls om weer eens als vanouds een boek uit de kast te trekken wist ik te onderdukken, wat ik nu eigenlijk betreur, want in de tijd die ik besteed heb aan het kijken naar hondenfilmpjes op social media, had ik ook Heart of darkness van Joseph Conrad voor de zesde keer kunnen lezen en dan was ik meteen ook een stuk vrolijker geworden. Uitzichtloze narigheid in fictie beurt mij nu eenmaal op.

Een labrador die op zijn rug kwispelstaartend over het hoogpolig schuift, dat ziet er wel amusant uit, maar ik kan dan alleen nog denken dat die hond vast vlooien heeft, eczeem of wormen. Ook narigheid, maar dan van het soort dat me niet opbeurt. Ik vroeg me af wanneer ik het internet voor het laatst echt leuk had gevonden en er kwamen allerlei beelden omhoog uit de jaren negentig, toen ik nog bezoeken aan Bulletin Board Systems afwisselde met rondjes door de Digitale Stad Amsterdam.

Die Bulletin Board Systems waren best leuk. Je logde ergens via een modem direct in op een computer bij iemand thuis en vanaf dat moment kon je data gaan downloaden. Het maakte niet uit wat. Software, porno, foto’s, filmpjes of audiobestanden. Die computers stonden vol met de meest uiteenlopende digitale rariteiten. Je wist vaak niet eens wat je aan het downloaden was, want de bestanden hadden alleen voor echte insiders enigszins begrijpelijke namen. Bestandsnamen langer dan acht tekens had je immers nog niet.

Ik was altijd al slecht in bestandsnamen zonder klinkers, dus op een dag haalde ik een immens bestand binnen met een hele intrigerende naam dat tijdens het downloaden meer dan acht uur mijn telefoonlijn bezet hield. Ik had gehoopt op een tien minuten durend filmpje op postzegelformaat, maar het bleek uiteindelijk een patientenbestand te zijn van een ziekenhuis ergens in de Verenigde Staten. Geheel oninteressant dus.

Een dure teleurstelling, maar geheel nutteloos was de vangst ook niet, want bij sommige Bulletin Board Systems kon je alleen downloaden nadat je eerst een vergelijkbare hoeveelheid data ging uploaden. Dus dat bestand had vanwege de grootte toch een niet mis te verstane ruilwaarde. Met behulp van dat bestand heb ik heel wat moois naar me toegehengeld. Het idee dat je gevoelige informatie als een virus om je heen verspreidde, schuurde wel een beetje, maar je stelde jezelf dan gerust met de gedachte dat niemand zin zou hebben om al die gegevens door te spitten.

Omdat je in die tijd vaak zelf niet alles begreep van wat je zoal uitspookte op zo’n Bulletin Board System, maakte je ook steevast van de contactmogelijkheid met de beheerder gebruik om hem eens goed de les te lezen over al dan niet vermeende technische mankementen aan zijn BBS. Reageerde die beheerder vervolgens niet op je verbale explosies, dan dacht je: ‘Zo, daar heeft-ie mooi niet van terug.’ Dat die man dan lag te slapen of zich eenvoudigweg niet wilde verlagen om op zoveel onbenulligheid en onkunde te reageren, dat kwam niet bij je op.

Zelfkritiek was schaars onder veel pioniers. Dom? Nee, dom waren natuurlijk de mensen die helemaal niet wisten hoe ze via hun computer – toen vaak nog tekstverwerker genoemd – contact moesten leggen met de buitenwereld.

Het kon zo maar gebeuren dat ik in de Digitale Stad dure telefoontijd zat weg te kletsen via een tekstbrowser, zoals het toen populaire programma Telix, in een moeizaam gesprek met ‘een vogeltje in het Vondelpark’ zonder in de gaten te hebben dat ik met een mod te maken had. Een mod was wat ze nu een chatbot zouden noemen. Ik had natuurlijk wel gemerkt dat het vogeltje de meest idiote antwoorden gaf en vaak in herhaling viel, maar dat drong niet al te snel tot me door. Het overheersende gevoel was dat jij, als een van de driehonderd mensen in Amsterdam in het bezit van een 1200 baud modem met voldoende middelen voor een fikse telefoonrekening, door niets of niemand in de maling was te nemen.

Ik vermoed dat die instelling nu alleen nog weggelegd is voor mensen met een telefoon, die slimmer is dan ze zelf zijn.
 

Geplaatst op

Gender!

Er is één vraag in het bijzonder over mijn werk die ik nooit heb kunnen of willen beantwoorden en dat is de vraag waarom nu juist dit specifieke thema in mijn fotografie er al was voor mijn twintigste en zelfs doorloopt tot nu.

Tot mijn eigen verbazing heb ik die vraag pas serieus geprobeerd te beantwoorden bij het samenstellen van deze derde wat grotere tentoonstelling over gender. De eerste tentoonstelling was eind jaren zeventig en heette Mimicry een term uit de biologie over geslachtsverandering. Die eerste tentoonstelling kwam niet verder dan een of twee coffeeshops en mag een flop heten, al hebben de beelden uit die serie door het verloop van de tijd een toegevoegde waarde gekregen . De tweede wat grotere expositie eind jaren negentig heette Gender Benders, en daar sprak veel van mijn eigen liefde voor het onderwerp uit. Die serie of delen ervan zijn met tussenpozen bijna vijftien jaar lang geëxposeerd of gepubliceerd.

Deze laatste tentoonstelling Gender! is een nieuwe selectie uit werken die vanaf 1976 tot 2020 gemaakt zijn. Ik heb even geflirt met de gedachte dat dit de laatste tentoonstelling zou worden, maar vorige week nog was ik alweer druk bezig nieuwe fotosessies met precies dit beproefde thema in te plannen.

In de tussentijd heb ik ook besloten dat het tijd werd dat ik die vraag nu eens, al was het alleen maar voor mezelf, te beantwoorden en bij mijn zoektocht langs fragmenten uit mijn jeugd die me nog helder bijstaan in beeld of in tekst kom ik niet om mijn moeder heen.

Zij had liever een dochter gehad en dat stak ze niet onder stoelen of banken. Misschien was ze als de vrome katholieke vrouw die ze toen nog was zelfs lichtelijk verbaasd dat haar gebeden niet waren verhoord.

Maar wat God in zijn almacht niet bereiken kan, dat is voor een intelligente en gemotiveerde moeder een peulenschil. Ze was een kleine maar krachtige vrouw die bovendien een begaafd coupeuse was. Ze kon naar een foto van Jacky Kennedy kijken en vrijwel tegelijkertijd uit een krant een patroon knippen om vervolgens drie dagen later in precies zo’n mantelpakje te lopen.
Sportief was ze ook en zodra de zon maar even achter de wolken vandaan kwam, nam zij mij als peuter achterop de fiets mee naar Bloemendaal Aan Zee en het verhaal wil dat ik tijdens deze ritten nodeloos de aandacht trok van andere weggebruikers omdat ik een lichtroze damesbadmuts droeg met felblauwe rubberen bloemen.

Bij leven vertelde mijn moeder die anekdote aan iedereen die het maar wilde horen als bewijs dat zij mij in mijn excentriciteit altijd alle ruimte had geboden, meestal gevolgd door de overpeinzing; ‘Misschien heb ik hem toch te veel vrijheid gegeven.’

Wat zij er echter niet bij vertelde was dat er voor mij geen andere keuzes waren als hoofddeksel dan die badmuts. En al de jongens die we onderweg naar het strand passeerden hadden wel matrozenpetjes, welpenpetjes, padvinderspetjes, of zelfs hele stoere kapiteinspetten op.

Al snel stond ik ook in de door mijn moeder genaaide outfits voor zeer jonge bruidsmeisjes te poseren. Dat kwam goed uit want een paspop van die maat had ze niet. Ook liet ze mij met boeken op het hoofd door de woning paraderen voor de juiste loophouding. Ze begon met Tolstoi’s Oorlog en Vrede en toen dat boek ook bij het omdraaien niet meer van mijn hoofd gleed voegde zij daar eerst Anna Karenina aan toe en later de Gebroeders Karamasov aan toe.

Het leek bijna vanzelfsprekend dat ik op ballet zou gaan, maar daar stak mijn vader een stokje voor.

Toch kon haar opvoeding niet verklaren waarom ik nog steeds geen baardgroei kreeg toen andere jongens dat al wel hadden en ook dat dat de winkelier op de hoek mij stug, tegen beter weten in, dagelijks met juffrouw bleef aanspreken.

Ik zou met enige pathos kunnen stellen dat ik daar zwaar onder geleden heb, maar dat was in het geheel niet zo. Misschien zat het gebrek aan baardgroei me wel dwars omdat mijn jeugd zich immers in de jaren zeventig afspeelde en zonder gordijntjeshaar en op z’n minst een snor of baard voelde je je al snel buitengesloten.

Mijn moeder mocht van mijn vader geen betaalde baan hebben, dus in plaats daarvan koos zij ervoor – waarschijnlijk ook een beetje om hem op nette wijze van repliek te dienen – om in het bestuur van de Emancipatieraad plaats te nemen.
Mijn ouderlijk huis zat opeens bijna dagelijks vol met sigaren rokende dames die de revolutie predikten, maar nooit te laat vertrokken om op tijd voor de van school komende kinderen thuis te zijn.

Haar werk voor de Emancipatieraad vroeg om het schrijven van artikelen en toespraken en dat ging haar niet makkelijk af . Al bij het eerste artikel werd mijn hulp ingeroepen en zo kwam het dat ik op mijn vijftiende achter een op de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog buitgemaakte Royal typemachine het ene na het andere manifest eruit hamerde.
Het spreekt voor zich dat mijn moeder in het begin achter mij stond te dicteren, maar al snel werd ik slechts met een paar trefwoorden naar mijn zolderkamertje gestuurd en las zij de tekst alleen nog na en kwam ze met suggesties voor wijzigingen of toevoegingen.

Mijn vader begon zich steeds meer buitengesloten te voelen en steeds vaker ging hij zichzelf ‘van binnen bekijken’ wat zijn vaste benoeming was voor een dutje doen op de bank.

Mijn moeder daarentegen bloeide helemaal op. De naaimachine stond inmiddels stof te happen op de vliering en haar nieuwe wapen werd de telefoon. Uren was zij dagelijks in conclaaf met gelijkdenkenden en omdat haar ambitie niet meer te temmen was nam zij ook de rol van voorzitter van het Katholiek Vrouwengilde op zich. Mijn vader sputterde tegen beter weten in nog wat na over de tegenstrijdige belangen van Emancipatieraad en Katholiek Vrouwengilde, maar het hek was van de dam.

Ook om zijn suggestie dat het fonduestel een uitvinding was van feministen die een samenzwering waren gestart om mannen zelf hun eigen voedsel laten te bereiden werd in mijn moeders aanwezigheid niet meer gelachen.

Nu mijn vader niet meer echt interessant was als sparring partner voor mijn moeder, richtte zij haar pijlen op de pastoor van onze parochie die er in haar ogen maar een potje van maakte met zijn door beatmuziek opgevrolijkte Heilige Missen en onverbloemde sympathie voor de vredesbeweging. Om maar te zwijgen over zijn voorzichtige pogingen zijn eigen seksuele voorkeur voorzichtig bespreekbaar te maken.

Dat alles werd door mijn moeder, die zelf oorlogsslachtoffer was, hard afgestraft. Werd ik weer met twee of drie trefwoorden de trap opgestuurd voor weer een nieuwe toespraak, dan werd mij nog nageroepen: ‘En niet stiekem weer wat van die ban-de-bom-flauwekul erin verwerken, Hans!

Van mijn moeder heb ik geleerd dat een mens best twee of drie parallelle of zelfs tegenstrijdige levensovertuigingen kan naleven.

Maar mijn rol als spookschrijver was snel uitgespeeld. Ik kwam in conflict met mijn vader, omdat ik mij stiekem had ingeschreven voor de filmacademie en zelfs aangenomen was ondanks het absurd hoge aantal inschrijvingen. Dat betekende dat ik het gymnasium niet af zou maken, maar over zou stappen. Mijn vader zag een arts of een wetenschapper in mij en de filmacademie dat vond hij een veredelde huishoudschool.

Zo kwam dat ik op een avond wat persoonlijke bezittingen over de heg gooide en via het balkon naar buiten klom om te gaan liften naar de grote stad waar ik tegen een leraar Engels met een toupet aanliep die mij liefdevol opnam in zijn huis dat hij omschreef als een studentenhuis, maar in werkelijkheid werd het huis slechts bewoond door jongetjes die hij ergens had opgepikt. Allemaal waren ze van mijn leeftijd en hadden ze een zekere vrouwelijke uitstraling.

De jongens spraken een taal die ik niet kende met uitspraken die ik nooit eerder gehoord had. Was de koelkast leeg dan stond er een jongetje voor dat met groot ongenoegen uitriep: ‘Krijg nou herpes, de Chocomel is op.’ Kwam er een nieuw iemand binnen die niet bepaald over de ideale gelaatstrekken beschikte dan was er altijd wel iemand die: ‘Jouw kop zou onder Monumentenzorg moeten vallen’ riep.

Alle jongens waren homoseksueel en als ik zei dat ik hetero was dan begonnen ze onbedaarlijk te lachen, terwijl ik beteuterd toe stond te kijken. Ik had toch écht een vriendin. Wat? Ik had er wel twee of drie.

Hoewel het woord commune een scheldwoord was in ons ‘studentenhuis’ deden we vrijwel alles gezamenlijk. Eten, drinken en uitgaan. Maar vooral ook deelnemen aan de feestjes die Gilbert, onze huisbaas, organiseerde.

Feestjes die anders waren dan ik ze kende. Voor de veertigste verjaardag van Gilbert werd mij de rol van bitterbaldame toegewezen. Ik herinner me niet dat ik mij daar tegen heb verzet. In weinig tijd werd ik met wat mascara en het touperen van mijn haar plus een outfitje dat van een buurmeisje geleend was omgetoverd tot bitterbaldame.

Doodnerveus liep ik het feestje binnen met mijn schaaltje bitterballen. Ik kende vrijwel niemand in de kamer, maar niemand leek ook op te kijken van mijn verschijning. Gelukkig zag ik achterin een jongen die ik wel kende en zo gracieus mogelijk liep ik, een paar graaien ontwijkend, met mijn schaaltje bitterballen op hem af.

Het gesprek met hem wilde niet vlotten en het duurde langer dan voor mij nodig zou moeten zijn geweest om te begrijpen dat hij mij, opgetut als ik was, in het geheel niet herkende en dat gevoel was magisch. Ik bestond en ik bestond tegelijkertijd ook niet. Alle onvrede die ik met humor en relativering diep had weggestopt smolt weg en ik was opeens ook niet meer zo heel ernstig hetero meer.

Die blijdschap en opluchting maakten snel plaats voor een minder prettig gevoel, want hoe ik ook mijn best deed om vanaf dat moment als homoseksueel door het leven te gaan, wat voor de bitterballendame een makkie was geweest, bleef ik als Hans zonder opsmuk ook seksuele gevoelens voor vrouwen houden, met als gevolg dat ik mijzelf in het vakje biseksueel moest indelen.
Dat was eigenlijk heel makkelijk in een tijd dat androgine personages als David Bowie, Lou Reed en Iggy Pop populair waren, maar minder makkelijk was het in wat we nu de gay scene zouden noemen.

Vooral in mijn vrijwilligerswerk voor het COC werd ik in die tijd regelmatig aangevallen op mijn geaardheid. Biseksualiteit bestond eenvoudigweg niet in de ogen van het bestuur en regelmatig werd de vraag gesteld of het wel verantwoord was om iemand zoals ik die niet echt uit de kast durfde te komen, eigenlijk wel geschikt was om voorlichting te geven op scholen over homoseksualiteit.

Het werd uiteindelijk een bitter conflict. In landelijke vergaderingen begon ik het aantal discriminerende opmerkingen over hetero’s en biseksuelen te turven en die aan het bestuur voor te leggen. Kortom, mijn werk bij het COC, kwam snel tot een einde en heel eerlijk gezegd zal ik hun houding van toen tegenover mensen zoals ik nooit vergeten of vergeven.

Ik stel het hier nog eens ten overvloede. Biseksualiteit is geen overgangsfase zoals indertijd door velen werd gedacht, want ik wacht nu al 46 jaar op die overgang en ik heb me in de tussentijd heel gezond gevoeld.

We leven in een maatschappij die gebouwd is op een Grieks ideaal van rechtvaardigheid en dat noemen we democratie en hoewel velen democratie vertalen als de stem van het volk, of de doorslaggevende beslissingskracht van de meerderheid, zou die stem van het volk toch voor iedereen binnen dat volk dezelfde rechtvaardigheid moeten kunnen bieden.

We kunnen onszelf wijsmaken dat we een heel tolerant land zijn dat als eerste het homohuwelijk mogelijk maakte en waar politici en bekende Nederlanders ongestraft voor hun seksuele geaardheid uit kunnen komen, maar we zijn er nog lang niet.
Voor iedereen die ik gefotografeerd heb en die nu in deze tentoonstelling al dan niet vertegenwoordigd is, kortom voor iedereen met een hoogstpersoonlijke genderidentiteit of -beleving geldt dat het leven nog steeds veel meer obstakels bevat dan voor hen die om het bot te stellen tot de grootste gemene deler behoren. Dat betekent in de praktijk meer moed, meer overtuigingskracht en meer inzet, alleen maar om gewoon jezelf te zijn.

Het is zeker niet zo dat het voldoende is om erkenning te krijgen in sociaal-maatschappelijke of juridische zin. Je moet ook nog veilig over straat kunnen, je moet dezelfde kansen kunnen krijgen en zo ver zijn we met z’n allen nog lang niet. Er is op veel vlakken zelfs sprake van een groeiende intolerantie en dan heb ik met name over zowel de veiligheid op straat als de veiligheid op social media.

Het ligt zo makkelijk voor in de mond: ‘Gewoon jezelf zijn.’ Voor de een betekent dat wat vaker uitslapen in het weekend, voor de ander betekent het elke dag weer alle moed bijeenschrapen om over straat te gaan, of om de persoonlijke berichten op social media vol haatdragende opmerkingen te lezen.

Aan de mensen die door de tijden heen die enorme moed hebben weten op te brengen, draag ik deze expositie op.
 

Geplaatst op

An experiment

All the works currently exhibited in The Hague at ZonMw have tiny cards with title and year attached to them. You have seen cards like that at almost every exhibit. The experiment was to add QR-codes to these cards. People can scan these codes with their phone. Their phone will then connect with a specific page on my website. There are 30 works connecting to 30 pages on this website. These pages have more photographs and some extra textual background information.

Quite a nerdy experiment. I can look at stats now from my home to see what is happening over there. Not in much detail of course. I can however see if people (anonymous to me) are interested enough to draw their phone and connect.

I am not sure what to think of it, yet. The results give very little insight so far, but it is fun. The ‘homo ludens’ in me is having a wonderful time.
 

Geplaatst op

New Exhibit: GENDER!

Starting January 30th until the end of March I will be exhibiting a series of photographs in The Hague. The show will be in the main hall and on the first floor of ZonMw and is organised by its department for Gender and Health.


 
Statistics tell me that 90% of the visitors of this site are from the Netherlands and for those of you there is a sneak below. Since I hate to disappoint people, I will be posting the photographs of the GENDER! exhibit on this site in the coming weeks.

And here is your sneak peak of the exhibit, filmed by my son, Max.
 

 

Geplaatst op

Wie zich verkleden kan

Abraham

De leeftijd van vijftig jaar wordt of werd in Nederland vaak gekoppeld aan het gezegde ‘Abraham zien’. Het is mij nooit duidelijk geworden waar die uitdrukking voor stond, wel had men mij verteld dat de uitdrukking een metafoor was voor het verkrijgen van diepe wijsheid. Hoewel ik door het lezen van Nederlandstalige literatuur langzaamaan metafoordoof ben geworden, had ik toch stiekem een zekere omslag verwacht in mijn vijftigste levensjaar.

Er gebeurde niets. Ik bleef dezelfde man met dezelfde levenswijze. Ook na mijn zestigste verjaardag was ik enigszins teleurgesteld dat alles bij het oude bleef.

Een week geleden echter, ruim na mijn 64ste verjaardag, stortte de wijsheid als ijskoud water over mij heen.

Zittend op de rand van mijn bed, me realiserend dat ik echt mijn geslachtsdelen niet meer kan zien door mijn uitdijende middenrif, mompelde ik voor mij uit: ‘Wat ben ik toch altijd een ongelooflijke klootzak geweest.’ Dat ik in de voltooid verleden tijd sprak was zelfbescherming, want net zoals na mijn 50ste en mijn 60ste verjaardag was er op deze doodnormale doordeweekse dag schijnbaar niets aan mij veranderd.

Zoals het een oprechte klootzak betaamt hield ik mij de rest van de week niet zozeer bezig met de vraag waarom en wanneer ik zo’n klootzak was geworden. Nee, in plaats daarvan speelde zich een film af voor mijn geestesoog waarin mensen figureerden die met enige moeite gezien konden worden als veel ergere klootzakken dan ik, waar maar eens te meer bewezen werd dat het menselijke brein zich vooral onderscheidt van het dierlijke door het onbeperkte vermogen feiten niet onder ogen te zien.

Denk aan de impala in een natuurfilm die levend verslonden wordt door een leeuw. Op wat gerol in de oogkassen na is er bij de impala schijnbaar weinig aan de hand. Het arme dier legt zich neer bij de feiten. Hard rennen heeft niet mogen baten. Wij mensen zouden in zo’n situatie gaan marchanderen of bluffen dat we de zoon of de dochter waren van een grote vleesfabrikant en dat we met gemak de sleutel van het abattoir konden regelen.

Mensen zijn in staat een onoverkomelijke situatie dusdanig te ontkennen dat wij tot op de laatste snik hoop cultiveren die op niets is gebaseerd. Niemand zal een stervend kind recht in het gezicht uitlachen als hij of zij met laatste adem en gebroken stem zegt: ‘Ben ik dan straks bij opa en oma?’

Daar staan we dan met strakke gezichten bij en zelfs de grootste klootzak weet de kreet: ‘Natuurlijk niet!’ voor zich te houden. Als wij mensen iets heilig vinden dan is het wel de beschaafde ontkenning.

Ontkenning en spraak zitten in onze genen. Een baby die zojuist een luier heeft volgepoept zet het op een hemeltergend huilen en schreeuwen, net zo lang totdat iemand in de omgeving de luier verschoont. Op driejarige leeftijd kijkt datzelfde kind over de rand van een pan heen en zegt hardop, zonder iets geproefd te hebben, dat het eten ‘vies’ is. Dat hij of zij een uurtje eerder de koektrommel leeg heeft gegeten is, speelt dan geen rol meer. We kijken dan naar een mooie samenwerking tussen spraak en ontkenning.

Tijdens onze puberteit vervolmaken we die samenwerking van spraak en ontkenning en dan wordt dat wat ons van dieren onderscheidt nog veel duidelijker. Wetenschappers duiden die periode als een hormonale onbalans. Ik durf te stellen dat we juist in die periode op methodische wijze de fundamenten leggen voor wie we later worden. Grote klootzakken of minder grote klootzakken. Bij de een zal het nare, menselijke gedrag zich vooral uiten in woorden, bij de ander in daden. Zij die het woord gebruiken komen er mee weg. Zij die zich vooral uiten in daden worden criminelen genoemd en zij ontlopen hun straf minder vaak.

Ontkenning blijft echter de verbindende factor tussen beide partijen. Wat voor de een fake news is, dat is voor de ander immers een harde waarheid.

Dit alles overpeinzend, zonder gehinderd te worden door academische kennis, begon ik mij af te vragen wat de oorzaak was geweest dat ik ogenschijnlijk zonder aanleiding wakker was geworden met het haast allesomvattende gevoel een klootzak te zijn. Dat had weinig met Abraham of mijn leeftijd te maken. De ‘trigger’ van dit alles was gekomen in de vorm van een envelop met daarin twee exemplaren van Nette mensen in een nieuwe tijd, een roman die ik in 1992 heb geschreven. In een van de twee exemplaren had ik een opdracht geschreven op 9 november 1993. Die datum herkende ik meteen, want dat was de dag dat mijn roman bij de uitgeverij werd gepresenteerd.

Op het titelblad had ik een citaat uit Keefman van Jan Arends geschreven: ‘Wie zich verkleden kan, die hoort erbij.’ Deze opdracht was gericht aan ‘Mevrouw Botman’. Een schijnbaar onschuldige opdracht van een auteur die zijn Nederlandse literatuur uit het hoofd wist te citeren, ware het niet dat mevrouw Botman nogal opviel in het gezelschap van mensen die in hun doordeweekse kloffie naar de presentatie waren gekomen. Mevrouw Botman daarentegen had zich gekleed alsof zij op audiëntie bij Paus of Koningin ging.

Waarschijnlijk was het haar eerste en misschien wel laatste bezoek aan een boekpresentatie. Dat ze het boek met persoonlijke opdracht bij een tweedehands zaak had neergelegd, doet vermoeden dat ze het slecht verhulde venijn in mijn opdracht, ondanks haar gulle lach van toen, uiteindelijk wel heeft ingezien.

Al snel had ik met behulp van ontkenning bedacht dat ze gewoon was overleden. Die boekpresentatie vond immers 26 jaar geleden plaats. Waarschijnlijk, zo borduurde ik voort op de eerdere gedachte, was ze onverwacht overleden en hadden haar kinderen een opkoper ingeschakeld om in alle haast haar woning te ontruimen.

Toch bleef het schuren. In mijn oude dagboeken die ik in dezelfde stemming uit de kast had getrokken vond ik de zin: ‘Waarom ben ik altijd zo onaardig?’

Ja, waarom altijd zo onaardig?
 

Geplaatst op

NTV, oftewel Nieuwmarkt TV

Aan het begin van dit jaar, eigenlijk al eind vorig jaar, ben ik aan een project begonnen dat volgens mensen die er verstand van hebben, nooit zal slagen en die kans is ook zeker 80%, maar toch kan ik het niet laten. De redenen waarom deze site eenvoudigweg niet kán lukken zijn ongeveer net zo gevarieerd als de mensen die er een mening over hebben.

Zodra ik het heb over mijn videoproject, dan roept vrijwel iedereen dat een project met video alleen kan lukken als je je opstelt als een YouTube vlogger. Want die verdienen volgens velen bakken geld met de grootst mogelijke onzin. Mocht ik ooit ambiëren de grootst mogelijke onzin te creëren, dan zal ik mij zeker bij YouTube melden.

Natuurlijk moet ik mijn nieuwe site vooral ook goed op Facebook en Instagram promoten. Dat is een advies dat ik mijzelf had kunnen geven, want ik bouw websites sinds 1994 en ik ben altijd heel erg geïnteresseerd in statistieken en inderdaad leveren posts op Facebook en Instagram traffic naar je site, maar het is dataverkeer dat een beetje als motregen uit de lucht komt vallen, want meestal denkt men op een plaatje te klikken dat daardoor mogelijk groter wordt. In plaats daarvan bevinden ze zich dan op mijn website en ze weten niet hoe hard ze op de terugknop moeten drukken om weer als koetjes in de vertrouwde omgeving te komen waar dagelijks hun data wordt gemolken.

Als al je vrienden het doen en zelfs je vijanden (die je niet zonder moed geblokkeerd hebt), waarom jij dan niet?

Het feit dat websites direct ondergeschikt zijn aan social media en zoekalgoritmen is iets waar we ons druk over zouden moeten maken, maar dat doen we niet, want de meeste telefoonbezitters zijn in hoge mate digibeet. Niet schrikken, ze kunnen alles hoor, zo lang het maar binnen een appje op hun telefoon of tablet gebeurt.

Ik heb overigens jaren volgens die vertrouwde regels websites gemaakt en die sites waren soms wel en soms niet succesvol. Inmiddels ben ik echter 64 en interesseert het mij geen mallemoer meer om nog eens een platgetreden pad te betreden dat ik al sinds 1994 ken. Toen waren er nog geen social media, maar het gevecht met de vaak lokale zoekmachines loog er indertijd ook al niet om.

Een van de eerste directeuren van Google – ik ben zijn naam vergeten – had de stelling dat elke site met goede content succesvol zou worden – ongeacht hoeveel energie erin gestoken was met bijvoorbeeld SEO, oftewel search engine optimization, wat een benoeming is voor slimmer proberen te zijn dan een paar duizend hoogopgeleide geeks die over kwantumcomputers beschikken. Die laatste richting ben ik in ieder nog nooit ingegaan en ik ken eerlijk gezegd ook niemand die daar succes mee heeft geboekt.

Toch heb ik besloten al die goede raad terzijde te leggen en het beproefde concept van een succesvolle website geheel om te keren. Om dat te begrijpen moet ik eerst voorleggen wat een succesvolle site tegenwoordig eigenlijk is. Even los van het feit dat websites die als persoonlijk initiatief gebaseerd zijn op de gedachte dat interessante content automatisch ook interessante bezoekers oplevert tot een snel uitstervende soort behoren. Zijn in de zeer nabije toekomst echter alle websites die niet naar de monopolie van een marktsegment streven allemaal dood, dan geldt hetzelfde voor het Internet. Dan krijgt u voortaan alleen nog reclameboodschappen en herinneringen van de belastingdienst in uw mail of apps. En uiteraard verzoeken van uw werkgever om op zondagochtend nog ‘ff’ een probleempje op te lossen.

Ik ben geen wetenschapper en wil dat vooral ook niet zijn, maar het aantal bezoekers van succesvolle websites die niet bij een groot tech concern zijn aangesloten, bestaat voor een zeer groot deel uit ‘bots’, ‘crawlers’ en programma’s die SPAM proberen te injecteren via contactpagina’s of commentaarfunctionaliteit. Daarnaast heb je de ongeduldige klikkers die binnen een seconde weer van je site vertrekken omdat die niet zo snel is als de pagina’s van bijvoorbeeld Facebook, waar ze over een van de grootste serverparken ter wereld beschikken. Het doel van Facebook is dan ook om een punt te bereiken waarop hun pagina’s binnen een milliseconde op je scherm staan, zelfs als je eigen internetverbinding is uitgevallen. Een beetje zoals nieuwe Microsoftcomputers al ‘naar huis gebeld hebben’ voordat je het wachtwoord van je Internetprovider hebt ingevoerd, maar dan nog een tikje kwaadaardiger.

Apple is overigens ook al een tijdje niet meer je beste vriend die zo van design houdt.

Dit wordt te langdradig, vrees ik. Wat ik bedoel met het omkeren van het concept van websites bouwen, is dat ik probeer een website te bouwen op een heel oude gedachte en dat is dat een Internet dat van nature een mondiaal karakter heeft, alleen nog van dienst kan zijn voor een gerichte, lokale doelgroep als je er ook naar streeft dat die lokale doelgroep fysiek bij het project betrokken wordt.

Heel utopisch gedacht, ik weet het. Aan de andere kant is het Internet uit utopische gedachten geboren en door grijpgrage pragmatici omgetoverd tot een hele grote klont narigheid die ervoor gezorgd heeft dat mensen in 2019 net zo moeilijk zonder hun telefoon kunnen als in de vorige eeuw zonder sigaretten. ‘Je moet wat in je handen hebben,’ was toen het meest gehoorde argument van rokers.

Hoe dan ook. Met dit alles in mijn achterhoofd startte ik NTV, oftewel Nieuwmarkt TV. Een kleinschalig project dat ik samen met vriendin en zoon gestalte geef en ik geef ruiterlijk toe dat ik op Twitter aan promotie doe door dagelijks een bericht te plaatsen. Eenvoudigweg omdat een site die helemaal geen inbound links heeft niet van de grond komt.

Ondertussen film ik de directe omgeving. Wie geen zin heeft om op zondagochtend vroeg op te staan om te zien wat voor troep toeristen hebben achtergelaten voordat de vuilnisophaaldienst komt, vindt in mij een vriend die met een actiecamera op de fiets gemonteerd door de buurt rijdt om alles vast te leggen en als iemand me vraagt wat ik aan het doen ben, dan leg ik dat uitgebreid uit en zorg ervoor dat de persoon in kwestie weet hoe hij mijn site kan vinden.

De site bevindt zich nu nog in het stadium dat ik alleen wat lokale gebeurtenissen versla, maar zodra die wat groter is, ben ik ook van plan mensen te interviewen over hun leven hier in de buurt. Honderd keer kleinschaliger dan de plaatselijke omroep AT5, maar valt er ergens een toerist in het water dan zit ik niet naast mijn politieradio om met mijn camera op de fiets te stappen, dat laat ik graag aan hen over.

Waar dit project eindigt of hoe het zal aanslaan, dat weet ik niet. Het groeit op bijna organische wijze en het concept wordt wekelijks, zo niet dagelijks, een beetje aangepast. Zo hadden we in het begin een strikte uitsluiting voor fotografie, maar inmiddels is er ook een NTV foto-archief.

Mocht het project over drie jaar geheel mislukt blijken te zijn, dan heb ik heel wat door de buurt gefietst en ben ik op zijn minst tien kilo afgevallen en dat werd hoog tijd.

Het leven is zo mooi. Als je maar niet te veel naar anderen luistert.
 

Geplaatst op

Bond voor Nare Mensen

Bond voor Nare Mensen
© Hans van der Kamp


Zou ik morgen wakker worden als een jongeman met bijpassend aangenaam uiterlijk dan zou ik mij verre houden van fotograferen en schrijven. In plaats daarvan zou ik mijn leven wijden aan het opzetten en het onderhouden van een Bond voor Nare Mensen. Niet alleen omdat ik dan een plek zou hebben waar ik naar hartenlust zou kunnen socialiseren, maar vooral omdat ik vind dat nare mensen in onze maatschappij eigenlijk niet genoeg ruimte wordt gegund. Zo lang als ik leef zijn immers de positiviteitsgoeroes aan de macht. Glimlachend en gul kwekkend in platitudes houden zij ons allen voor dat een gelukkig leven vooral samenhangt met een gebrek aan diepgang.

Op feesten en partijen voeren zij het hoogste woord. Alles is leuk en alles is prachtig. Je moet immers zelf wat van ‘je leven maken’ en als iets niet loopt zoals je dat zo willen, dan moet je er ‘gewoon wat harder aan werken’. Na drie of vier pilsjes ebt hun geleuter vaak weg, omdat het morgen ‘weer vroeg dag is’ en blijf jij als nare man of vrouw zitten met drie of vier andere nare mensen die nog ergens een fles jenever hebben gevonden om vervolgens iedereen die eerder op de avond langs is geweest in de meest vuige bewoordingen tot de grond toe af te fakkelen. En onherroepelijk elkaar. Een vijf dagen durend feest zoals de Grieken het in de oudheid vierden, zal het met nare mensen nooit worden.

Het woord overbevolking hoor je niet meer sinds de jaren negentig, maar dat er te veel mensen per vierkante kilometer rondlopen is een feit en dat vraagt om meer zuurstof in de vorm van verbroken vriendschappen, kapotgemaakte huwelijken en andere uit sociale verstikking voortkomende narigheden.

Alleen de nare medemens krijgt nog lucht.

We leven in een gepolariseerde maatschappij waarin links een hekel heeft aan rechts en andersom. Alleen de oprecht nare medemens moet braken bij het idee deel uit te moeten maken van een van beide partijen. De nare mens is individualistisch ingesteld en houdt het in groepen nooit lang vol. Noem ze egocentrisch of asociaal, maar ze vormen in ieder geval geen grote groepen die ergens voor of tegen zijn, want voordat je het weet wordt zo’n groep te groot en klepperen de laarzen met ijzeren hakken ‘s nachts door onze straten om andersdenkenden van het bed te lichten.

De nare medemens valt op hoogstpersoonlijke en ongeorganiseerde wijze de ander lastig. Door bijvoorbeeld tegen de buurvrouw te zeggen dat haar hondje wel een heel lief snuitje heeft, maar dat hij wel eens aan zijn stembandjes ‘geholpen’ zou kunnen worden, daarmee tegelijkertijd een laatste taboe doorbrekend. Katers worden immers aan hun voortplantingsorgaan ‘geholpen’ en dat is geen enkel probleem. Driejarige kinderen terugsturen naar hun land van herkomst is prima bespreekbaar bij de helft van de bevolking, maar de stembanden van een enkel onophoudelijk keffend hondje doorsnijden? Dat roept bij de positief ingestelde linkse of rechtse positiviteitsmens meer weerstand op dan welke genocide ook.

Daarmee duidt de nare mens geheel onbedoeld onze meest hypocriete beginselen. Zelf zal hij of zij genoegen nemen met het uiten van de onvrede en daarmee voor altijd de woede van de buurvrouw op de hals halen, maar hij heeft wel gezegd wat hij wilde zeggen en vaak is dat voldoende.

In een maatschappij waar uitspraken inmiddels verheven zijn tot daden en regelmatig als zodanig bestraft worden is het heel belangrijk dat er voldoende nare mensen overblijven die zich aan dat keurslijf onttrekken.

Zoals aan alle mooie plannen kleeft aan mijn opzet voor een Bond voor Nare Mensen slechts een tekortkoming. Vijfhonderd nare mensen bij elkaar in een soort festivalopzet, dat gaat misschien één enkele keer lukken, maar bij een tweede uitnodiging zal driekwart van de leden niet meer op komen dagen, want nare mensen kunnen nu eenmaal net zo gekwetst raken door vervelend gedrag van andere nare mensen.
 

Geplaatst op

Tijdschrift Neerlandistiek

Thomas Rowlandson - Private Amusement
Thomas Rowlandson – Private Amusement

Ik geef het ruiterlijk toe. Zo af en toe lees ik het tijdschrift Neerlandistiek, hoewel ik toe moet geven dat Neerlandici niet de meest prettige mensen zijn die ik in mijn leven heb ontmoet. Ik vergelijk die groep taalkundigen graag met amateurfotografen. Hun technische kennis van lenzen, camera’s en de laagste prijzen voor apparatuur is encyclopedisch, maar een interessante foto maken ze zelden of nooit.

Zo weet een Neerlandicus altijd precies waar alle komma’s wonen, terwijl onze grammatica de schrijver toch een zekere vrijheid geeft. Was het niet de letterkundige Heldring die op uiterst humoristische wijze kon uitleggen hoe een verkeerd geplaatste komma in een internationaal verdrag een oorlog kon provoceren? Ik dacht het wel. Of zijn uitleg zo humoristisch was, dat weet ik nu niet meer zo zeker, maar dat ik mij die stelling nog herinner is veelzeggend.

Sommige stukken in Neerlandistiek maken me razend, maar andere teksten in hetzelfde tijdschrift troosten me juist weer diep. Zo hoort het. Geen eenheidsworst waarmee een bepaalde doelgroep op afroep bediend wordt, maar een virtueel samenzijn waarin visionaire lieden net zo nadrukkelijk aan het woord komen als de meest verstofte letter- en kommaneukers. Samen zullen we immers met onze taal ten onder gaan of gelauwerd worden.

Gisteren las ik een stuk van Marc van Oostendorp waarin hij het weblog als genre benaderde en dat deed hij op bijzonder liefdevolle wijze. Hij noemde twee auteurs die door hun uitgeverij aangemoedigd worden om ‘meer op het web te doen’, omdat die acties immers het krappe promotiebudget niet zo belasten en vervolgens ging het over blogs die hij niet wilde noemen omdat de makers zijn benadering mogelijk als kritiek konden ervaren. Daar spreekt toch echt liefde uit voor het vloeibare woord zoals wij dat kennen van het Internet. Zo’n houding zie je niet vaak bij taalwetenschappers.

Door geen namen te noemen voelde nu werkelijk iedereen met een weblog zich aangesproken. Al even liefdevol poneerde Van Oostendorp de stelling dat spelfouten een charmant kenmerk zijn van blogs.

Als jonge stukjesschrijver las ik veel werk van Gerard van het Reve en de man liet geen gelegenheid voorbijgaan om uit te leggen dat zijn manuscripten geheel foutloos naar de uitgeverij werden verzonden. Ik geloofde dat. Tot ik bij zijn toenmalige uitgeverij mijn eigen manuscript inleverde en tegen de eindredacteur zei: ‘Zo foutloos als het werk van Reve zal het wel niet zijn.’ De redacteur reageerde door een paar vellen manuscript van Reve uit een lade te trekken en ik zag wat ik nooit had willen zien: Reve maakte spelfouten. En nee, er was geen sprake van creatief woordgebruik, het waren gewone spel- en taalfouten.

Later leerde ik meer schrijvers kennen die om de haverklap spelfouten maakten of zelfs licht dyslectisch waren. Schrijvers met een indrukwekkend oeuvre.

Als redacteur maakte ik ook kennis met een paar auteurs die werkelijk nooit een spelfout in hun teksten hebben en van hen heeft vrijwel niemand ooit gehoord, simpelweg omdat ze wel kunnen spellen, maar niet kunnen schrijven. Het zijn helaas twee onafhankelijke disciplines. Zij die over beide talenten beschikken zijn gezegend.

Vandaag was er meteen een lang stuk in Neerlandistiek, geschreven door Suzanne Aalberse, onder de cryptische kop: ‘De hetterigheid van outfitten’. Het stuk pretendeerde dieper in te gaan op de eerder geplaatste bijdrage van Marc van Oostendorp, maar ging natuurlijk vooral over spel- of taalfouten. Zonder schroom erkende de auteur zelf fouten te maken omdat ze nu eenmaal slordig is.

Dat is nu precies de troost die alleen Neerlandistiek kan bieden.

De rest van het betoog deed mij denken aan de oude rubriek Een gouden tientje voor uw brief van het zwaar ondergewaardeerde tijdschrift Margriet. (In dat tijdschrift zul je namelijk zelden of nooit een spelfout vinden.)

Ik citeer: Het dagboekmoment: eergisteren hoorde ik een puber voor de spiegel zeggen: ‘dit outfit is helemaal mijn stijl’. Ik vroeg haar het nog een keer te herhalen. En toen vroeg ik haar een bijvoeglijk naamwoord erbij te zetten. Voor haar is het ‘leuk outfit’ en ook ‘het outfit’. Je kunt wel ‘deze outfits’ zeggen hoor, zei ze lief. Maar niet in het enkelvoud ‘deze outfit’. Dat klinkt een beetje buitenlands.

Voor de puber is outfit dus een onzijdig woord.

Nou en? Vreemd? Nee! Een outfit zoals een rok of broek mag door iedereen gedragen worden en is daardoor geheel in lijn met deze tijd genderneutraal. Niet onzijdig, want aan dat woord zouden bepaalde groepen in de maatschappij aanstoot kunnen nemen.

Een braaf eigentijds meisje, als u het mij vraagt, met een goed sociaal gevoel. Laten we niet vergeten dat taal niet het eigendom is van taalwetenschappers maar van de mensen die zich van die taal moeten bedienen. En wat beweegt is nog lang niet dood moet u maar denken.
 

Geplaatst op

Bill Haley at Pleasekillme.com

Bill Haley 1979

Getting older as a photographer has some real advantages. Photography is like good wine. It gets better with age. Occasionally somebody contacts me using the web form to ask if they can use a picture I made 20, 30 or even 40 years ago. Which is what happened last week.

And again it was one of the photographs I made for a series called Rockers in the late Seventies. A portrait of Bill Haley taken in a dressing room for a really low budget magazine in 1979. I forgot the title of the magazine and I remember working for free, which was not as common in the 1970s as it is today. Nowadays if you produce a two or four page spread for a high end glossy magazine, you will no doubt get a snotty editor on the phone who will explain that it is good publicity for your work if you do it for free.

Publishing today is a wonderful world inhabited by a surplus of creepy marketing/sales people, yet very few people who can actually create content.

In this particular case I was approached by Pleasekillme.com and they actually asked for a license, instead of just stealing the picture. Asking for permission to use copyright protected material today is as rare as the sighting of an albino lion in the midst of the Swiss Alps.

So I immediately felt sympathy for them and I sent the picture for free. Blessed are the meek: for they shall inherit the earth. Yes!

I really loved their site. I saw some old pictures of people I photographed in the past like Al Goldstein and Charlie Cracie. I immediately felt at home. Great articles too!

WHAT WAS THE FIRST ROCK & ROLL RECORD? DEKE DICKERSON SAYS IT’S ‘ROCK AROUND THE CLOCK’

Geplaatst op

Een gelukzalig falen

Nette mensen in een nieuwe tijd
Detail uit tekening van George Grosz – Ecce homo

Elke week op woensdag stap ik op de trein naar mijn bejaarde moeder om haar twee dagen gezelschap te houden, wat klusjes te doen die zij zelf niet meer aankan en boodschappen in te slaan voor de komende week. Af en toe ga ik op een enkele dag heen en weer, maar alleen als mijn nicht José mij rijdt.

Omdat ik geen rijbewijs heb, maar mezelf wel graag hoor praten, probeer ik haar tijdens de rit op te vrolijken met verhalen. Meestal over mijn eigen leven alsof dat leven reeds ver achter me ligt. Dat klinkt alsof ik een vermoeide oude man ben, maar op mijn dertigste vertelde ik die verhalen ook al zo.

Regelmatig krijg ik naar aanleiding van die verhalen de vraag waarom ik mijn memoires niet ga schrijven. Daar word ik dan wat kribbig van. Ik leef immers in een tijd waarin Instagram influencers van 23 jaar zonder enige schaamte hun memoires aanbieden. Het woord heeft een vreemde bijklank gekregen.

Bovendien heb ik meer dan twintig jaar geleden al de sleutelroman Nette mensen in een nieuwe tijd geschreven waarin mijn leven eveneens centraal stond en die ervaring is me niet goed bekomen. De hoofdpersoon was weliswaar deels fictief maar er zat voldoende van mezelf in om negatieve recensies met enige reserve te lezen. Dat ‘de vader van de milde kritiek Alfred Kossmann’ de hoofdpersoon met de auteur vereenzelvigde om die vervolgens bij herhaling een klootzak te noemen, dat kwam hard aan.

Ik vergeet het nooit meer. Het was ruim na de Boekenweek in het jaar dat hij het kinderboekenweekgeschenk Lieve, lieve opa’s had geschreven. Sterf lieve opa, dacht ik op weg naar de slijterij.

Vóór het verschijnen van de roman zag ik mezelf vooral als een aandachtshoer, maar eenmaal even in de schijnwerpers voelde ik mij bijzonder kwetsbaar en onzeker. Een lezing geven ging eenvoudigweg niet zonder eerst minstens een halve fles wodka op te drinken en twee pilletjes Lorazepam te downen. Sloeg ik wartaal uit, dan vond ik dat prima, want ik was immers geheel verdoofd. Kennelijk was ik te arrogant of nog te jong om me te realiseren dat het publiek meestal braaf wacht met drinken tot na de voorstelling.

Ik kijk met schaamte op die periode terug. Het boterde ook niet helemaal tussen mij en meer stilistisch georiënteerde schrijvers die vooral met elkaar in competitie waren en tegelijkertijd ook niet zonder elkaars gezelschap konden. Ik vond het een nare wereld. Tegen uitgever Harko Keijzer heb ik eens uitgeroepen: ‘Kun jij je een wereld voorstellen die erger is dan die van de literatuur?’

‘Jazeker,’ antwoordde Harko, ‘de televisiewereld.’

Daar was geen speld tussen te krijgen, maar ik vond er weinig troost in. Binnen een jaar na het verschijnen van mijn roman had ik mij op een andere carrière gestort. Ik begon in 1994 een website waar ik de rol van vormgever, halfslachtige programmeur en redacteur aannam. Literatuur stond nog steeds centraal, maar ik beperkte mij vooral tot het schrijven van commentaren, in de zekerheid dat vrijwel niemand die zou lezen, want er waren immers slechts een paar duizend internetaansluitingen in het land. Ook pakte ik mijn oude beroep van fotograaf weer op.

Al snel had ik het weer naar mijn zin. Door anderen werd mijn overstap naar het internet in die tijd nog gezien als een groot falen. Daar hadden ze waarschijnlijk wel gelijk in. Zelf zag ik het ook wel eens als falen, maar meer als een gelukzalig falen, want zelden heb ik het zo naar mijn zin gehad. Opeens was ik goeddeels bevrijd van al die mensen waar ik het zo slecht mee kon vinden.

Hoe meer ik computers leerde begrijpen des te dieper werd mijn liefde voor apparaten die alleen iets fout doen als je ze de verkeerde opdracht geeft. Consequent en meedogenloos, zoals ik zelf had willen zijn.